(ba'zuin) v. (-en) [Lat. bucina, jachthoorn
I. Eig. trompet met diepe, volle, prachtige klank, bij de Israëlieten veel in gebruik : op de blazen; bij het Laatste Oordeel zullen de -en schallen ; de steken, iemands lof verkondigen. Syn. hoorn, trompet.
II. Metf.
1. geelkoperen schuiftrompet ; de -en schetteren.
2. een der krachtigste orgelregisters.
bazuinblazer (ba'zuin) m. (-s).