('barstən) (barstte, is gebarsten) [〜breken]
1. een of meer barsten krijgen : een ijzeren pot kan -.
2. geheel of gedeeltelijk vaneen-, stukgaan : die lei is gebarsten; tot ~s toe vol. gevuld. → buigen.
3.met geweld uit elkaar springen : een boom barst; barst! platte verwensing.
4. een bepaalde geweldige aandoening hebben van lachen;-van spijt.