Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-06-2020

bad

betekenis & definitie

(bat) o. (-en; -je)

I. Eig. 1, Algm. water, waarin men het lichaam of een deel daarvan dompelt, en de onderdompeling zelf : vol -, voetbad; een warm. koud, verfrissend -; in het gaan, een nemen; een geven; een douche-, druip-, modder-, rivier-, stort-, stuif-, zeebad; een zitbad.

Gez. het der wedergeboorte, het doopsel; iemand een koud geven, hem kalmeren of zijn illuzies ontnemen; Turks -, bad van hete lucht.

2. baden Inz. geneeskrachtige bronwateren : de -en gebruiken.

II. Metn. 1. kuip enz. waarin men een bad neemt : een op zijn slaapkamer hebben; een vouwbaar van gummi.

2. badhuis.
3. badplaats.

III. Metf. 1. Geneesk. het geruime tijd zich blootstellen aan de inwerking van de buitenlucht, de zon of vaste stoffen : lucht-, zand-, zonnebad.

2. Scheik. oplossing, waarin men een lichaam dompelt : het te vergulden voorwerp wordt in een van cyaangoud geplaatst.

< >