I ('bachus) 1. Eig. in de Romeinse mytologie, wijngod, zoon van Jupiter en Semele, bad als voedstervader → Sileen : aan offeren, zich te buiten gaan aan wijn en vrouwen.
Bij de Grieken : Dionusos.2. bacchus Metn. groot wijndrinker.
II ('bachus) (H.) → Sergius.