(avә’rij) v. (-en) [Ar. awar, gebrek]
1. schade aan schip of lading gedurende de zeereis over komen.
2. Algm. schade : er is -; iemand heeft -.
Enc. Men onderscheidt bij de averij :
1. averij-grosse of gemene averij nl. van schip en lading ;
2. partikuliere averij of biezondere averij nl. van het schip of van de lading afzonderlijk.