(artillÉ™’ri) v. [Fr. < Lat. ars, kunst]
1. Eig een der vier hoofdwapens van het leger, bestaande uit het geschut, benevens de manschappen en paarden, nodig voor de bediening: veld-, vestingartillerie; rijdende -. met de manschappen te paard.
2. Metn. tak der krijgswetenschap die zich met de artillerie bezighoudt.