(arran’zje:rən) (arrangeerde, heeft gearrangeerd) [Fr. < Lat. ad + ~ rang]
1. Algm. in orde brengen, regelen, (rang)schikken.
2. Inz. a. een geschil regelen, bijleggen.
b. Muz. een muziekstuk voor andere instrumenten, dan waarvoor het geschreven is, geschikt maken.