(al'ge:riә) o. [Algiers] goevernement-generaal in Afrika dat deel uitmaakt van de → Franse Unie. Hoofdstad Algiers.
1. Aardrijkskundig.
575.000 km2, 7.235.000 inw. waaronder 4/5 mohammedaanse Berbers. Hoofdprodukten: wijn, tarwe, fosfaten.
2. Geschiedkundig.
Algerië behoorde sinds de IVde eeuw v. K. aan Carthago en na de val dier stad (146 v. K.) aan de Romeinen, die het tot hoge bloei brachten. In de Vde eeuw v. K. werd het door de Vandalen verwoest en in de VIIde n. K. veroverd door de Arabieren.
Vanaf de XIVde eeuw was het een zeeroversnest. In de XVIde eeuw wilde Spanje het veroveren, doch de gebroeders BARBAROSSA bevrijdden Algiers en brachten het land onder de Turkse heerschappij. Ondanks de expedities van keizer KAREL V en de aanvallen der Nederlandse en Engelse vloten, bleven de rovers de zee onveilig maken tot in 1830 een belediging van de Franse konsul door de bei, Frankrijk gelegenheid gaf om het land te veroveren, dat echter eerst na lange strijd (ABD-EL-KADER gaf zich eerst 1847 over) werd onderworpen. Tijdens de twee Wereldoorlogen stuurde Algerië voortdurend troepen naar Frankrijk. In 1942 landden er de Amerikanen en begonnen aldus de bevrijding van Zuid-Europa. Sedert die oorlog streeft het meer en meer naar onafhankelijkheid. In 1954 werd de streek van Orléansville (halverwege tussen Oran en Algiers) door een aardbeving geteisterd (1300 doden).