Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-06-2020

Alexander de Grote

betekenis & definitie

(alek'sandәr) koning van Macedonië 336-323, ° 356 v. K., zoon van Filips II en Olumpias, schitterend begaafd en voortreffelijk opgevoed door Aristoteles; onderwierp Griekenland en werd te Korinthe tot opperbevelhebber voor de Perzische veldtocht verkozen.

Hij versloeg de Perzen 334 bij de Granikos, Dareios III zelf 333 bij Issos; veroverde 332 Turos en Egypte, waar hij Alexandrië stichtte; maakte door zijn overwinning, bij Gaugamela 331 op Dareios III behaald, een einde aan het Perzische Rijk; onderwierp 329-327 Turkestan; huwde 327 Roxane; deed 326-324 zijn tocht naar Indië, waar hij over de Indus trok en Porus overwon, en overleed 323 te Babylon aan een kwaadaardige koorts. Hij zocht de Oosterse beschaving met de Griekse te versmelten, doch zijn bestuur kreeg immer meer een Oosters-despotisch karakter. Aan zijn bekwame veldheren had hij een groot deel van zijn sukses te danken. Onder deze zijn te noemen: Antigonos de Eenogige, Antipatros, Eumenes, Hephaistioon, Krateros, Lusimachos, Parmenioon, Perdikkas, PhiIotas, Ptolemaios (van Egypte), Seleukos (I). Na Alexander’s dood werden vele onder hen als diadochen met een stadhouderschap bedacht. In 301 besliste de slag bij Ipsos de verdeling van Alexander’s rijk in vier grote Hellenistische rijken: Egypte onder Ptolemaios, Syrië onder Seleukos, Thracië onder Lusimachos, Macedonië onder Kassander.

Later ontstonden nog kleinere o. a. Pergamon, Bithunië, Pontos, Kappadokië, Armenië.

< >