(al'bast) o. (-en; -je) [msch. Egyptische stad Alabastrum]
I. Eig. zuiver witte, min of meer doorschijnende schilferige en polijstbare gipssoort waaruit beeldjes, vazen, pendules enz. worden gemaakt: wordt in Duitsland, Italië, de Karpaten en Engeland gevonden.
II. Metf. het blank doorschijnende der huid. III. Metn.
1. [van I] knikker van albast of marmer.
2. [van II] blank doorschijnende huid: het smetteloos van haar armen.
albastachtig (al'bast) bn. en bw.