('af) (wees, wezen af; heeft afgewezen)
1. niet toelaten : hij meldde zich aan, maar werd afgewezen.
2. niet slagen: hij is bij het éksamen afgewezen.
3. onverhoord laten : Jezus wijst geen smekende af.
4. weigeren, verwerpen : een huwelijksaanzoek -; een voorstel -; een -d gebaar; een -de beschikking. ➝ hand. Syn. ➝ afslaan (8).