('af) (sprong af, afgesprongen)
I. (heeft) door springen scheiden : de hond heeft de knoppen van de rozen af gesprongen.
II. (is)
1. zich springend verwijderen : van een zitplaats -.
2. in een bepaalde richting springen : op iemand, iets -.
3. plotseling zich afscheiden : de bijl sprong van de steel af.
4. plotseling afraken : de onderhandelingen zijn afgesprongen.
5. naar beneden springen.