('af) (rekende af, heeft afgerekend)
1. in mindering brengen : zon- en feestdagen afgerekend, zijn er 300 werkdagen in één jaar.
2. nagaan hoeveel men schuldig is en dat betalen : – kelner!
3. rekenschap vragen van iemands doen en laten : ik zal morgen met hem –. →: leven.