Wat is de betekenis van afrekenen?

2023-12-04
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

afrekenen

afrekenen - Werkwoord 1. (inerg) een aankoop of schuld betalen Ober, ik zou graag willen afrekenen. 2. iets of iemand genoegdoening geven voor geleverde diensten en aangedaan leed zodat men weer met een schone lei kan beginnen De boze man eiste volledig af...

2023-12-04
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

afrekenen

afrekenen - regelmatig werkwoord uitspraak: af-re-ke-nen 1. geld geven in ruil voor iets anders ♢ ober, mag ik de koffie even afrekenen? 1. afrekenen graag! [verzoek om te mogen betalen]...


Direct alle 10 resultaten bekijken?

Word vriend van Ensie!

2023-12-04
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

afrekenen

een einde maken aan, afhandelen. De zanger moet echter afrekenen met het protest van allerlei fatsoensrakkers, wat uiteraard een prima gelegenheid is om een televisiereportage te maken over het nieuwe ‘fenomeen’, enzovoort. DM, 16-08-2002. - met pijn/moeilijkheden enz. af te rekenen hebben, met pijn/moeilijkheden enz. te kampen...

2023-12-04
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

afrekenen

Kampen, in de verb. met moeilijkheden e.d. af te rekenen hebben.

2023-12-04
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Afrekenen

v., (ôf)rekkenje; met iem. —, mei immen rekkendei hâlde; (fig.), ôfweve.

2023-12-04
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afrekenen

(rekende af, heeft afgerekend), 1. bij het rekenen een veelheid van een zeker bedrag aftrekken, in mindering brengen: zon- en feestdagen afgerekend, zijn er 300 werkdagen in een jaar ; 2. (een openstaande rekening of schuldvordering) geheel verrekenen, afdoen, meestal zonder uitgedrukt object: nagaan hoeveel men (elkander) schuldig is en da...

2023-12-04
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

afrekenen

rekende af, heeft afgerekend; 1. een zekere hoeveelheid ergens van aftrekken: de voorschotten van het verschuldigde afgerekend; 2. nagaan hoeveel men elkaar of in het algemeen schuldig is en dan de rekening vereffenen, afdoen: afrekenen kellner! nog: met dien luien leerling moest de leraar eens afrekenen, goed straffen, zeggen waarop het staat; hij...

2023-12-04
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

afrekenen

('af) (rekende af, heeft afgerekend) 1. in mindering brengen : zon- en feestdagen afgerekend, zijn er 300 werkdagen in één jaar. 2. nagaan hoeveel men schuldig is en dat betalen : – kelner! 3. rekenschap vragen van iemands doen en laten : ik zal morgen met hem –. →: leven.

2023-12-04
Handelslexicon

J. Hagers (1910)

Afrekenen

Afrekenen - (Eng. to clear, Fr. liquider, D. abrechnen). Elke rekening, die ten doel heeft het bedrag in geld, van eene op zich zelf staande handelsverrichting of van een reeks van zulke handelingen op te maken, en in ’t bijzonder de daaruit voortgevloeide schulden en vorderingen tegen elkander over te stellen, om de verhouding tusschen beide te be...

2023-12-04
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Afrekenen

AFREKENEN, (rekende af, heeft afgerekend), eene hoeveelheid van een zeker bedrag aftrekken : zon- en feestdagen afgerekend, zijn er 300 werkdagen in een jaar; — nagaan hoeveel men elkander schuldig is en dat betalen; — (eene openstaande rekening of schuldvordering) geheel verrekenen, afdoen: ik kan nog niet vertrekken: eerst moet ik in...