(’af) (las, lazen af; heeft afgelezen)
1. ten
einde lezen : een brief –.
2. naar de rij af voorlezen : een naamlijst –.
3. door lezen verslijten : dat boek is letterlijk afgelezen.
4. door het lezen van een bezweringsformulier (trachten) weg (te) nemen : iemand de koorts –.
5. door lezen afmatten : zich –.
6. lezend bekendmaken : verordeningen –.