('af) (keek, keken af; heeft afgekeken)
1. de blik afwenden van : de jongen keek niet van zijn werk af.
2. ongemerkt afzien : zijn tema -. Syn. * afgluren.
3. naar beneden kijken : de trap -.
4. er alles bekijken : een stad -.
5. door afkijken verslijten : een plaatwerk -.
6. door er veel naar te kijken, maken dat men iets niet meer opmerkt: het moois, nieuws is er af gekeken.
7. door er veel naar te kijken te weten komen : iemand een kunstje -.
8. rustig het verloop er van afwachten : ik zal dat geval eens -.
9. afwachten : de kans -.
afkijker m. (-s). afkijking v. (-en).
afkijkster v. (-s).
