('af) (hielp af, heeft afgeholpen)
1. helpen afkomen : iemand van het ijs -. ➝ stuk.
2. helpen afdoen : iemand zijn mantel -. Tgst. aanhelpen.
3. naar beneden helpen : van een ladder -.
4. helpen bevrijden : van een lastig mens, van de koorts -.
5. helpen verliezen : hij zal hem wel van zijn geld -.