('av) (brokkelde af, afgebrokkeld)
I. (heeft) door brokkelen scheiden : kruimels van het brood -. -
II. (is)
1. broksgewijze afvallen : de kalk brokkelt van de muur af.
2. door afbrokkelen ontdaan worden : de muur brokkelt af.
3. gaandeweg verminderen : de prijzen zijn aan het -.
afbrokkeling v. (-en).