('a:n) v. (-en)
A. [aanwijzen 1]
I. Eig. het aanwijzen : -en doen.
II. Metn.
1. dat wat aanwijst: de nodige -en geven.
2. het aangewezene: de (van het kompas) was noordnoordwest.
3. W. g. geschrift waarin de persoon, die iets betalen moet, aangewezen wordt : een op de schatkist. Ook ; assignatie.
B. [aanwijzen 2]
het aanwijzen, vingerwijzing: dat is voor hem een om voortaan beter op te letten.