(a:n'va:rdən) (aanvaardde, heeft aanvaard) [vaart]
1. beginnen, ondernemen, op zich nemen : een tocht de regering, het bevel, een ambt.
aanvaarden
1. een betrekking, een rol -. → pelgrimsstaf. Syn. → aanheffen.
2. min of meer plechtig aannemen : een koop, een schenking -; aanvaard mijn hand! Syn. → aannemen (11).
3. Recht, in bezit nemen : dit huis is te huur om met 1 Mei te -.