('a:n) (stelde aan, heeft aangesteld)
1. een werkzaamheid van enige duur aan iemand opdragen : iemand als opzichter, tot onderwijzer -. Syn. benoemen, beroepen. Tgst. zie: afdanken.
2. zich -, zich gedragen, altijd met ongunstige bijbetekenis : zich belachelijk . als een gek -; stel je niet aan, doe niet dwaas. Syn. gedragen (zich), houden (zich).
aansteller
m. (-s) hij die (zich) aanstelt.