('a:n) v. (-en)
I. het aansluiten (I 4) : in aan, bij, op mijn voorstel...
II. 1. Eig. het aansluiten inz. van telefoon of treinen; in aan, bij, met; lokale, interkommunale -; de halen, missen; kan ik nog geen krijgen?
Metn. punt waar een aansluiting, inz. van wegen, plaats heeft.