(a:n' schouwən) (aanschouwde en schouwde aan, heeft aan(ge)schouwd)
1. Verh. met het gezicht waarnemen zie: wie heeft ooit God aanschouwd! ten van, in tegenwoordigheid van. zie: daglicht, levenslicht.
2. door de zintuigen indrukken van iets ontvangen : de natuur in al haar pracht -. Syn. gewaarworden, voorstellen (zich), waarnemen.