('a:n) (merkte aan, heeft aangemerkt)
I. Eig. Veroud. er op letten, acht op geven : ,,-” leeft nog voort in „aanmerking” (I); iets als zijn plicht -, als zijn plicht beschouwen.
II. Metn. [het aangemerkte uitspreken]
1. Algm. zeggen naar aanleiding van iets anders : hoor eens, merkte X aan...
2. Inz. afkeurend aanmerken : op alles wat aan te merken hebben, vinden. zie: dit.