('a:n) (keek, keken aan; heeft aangekeken)
1. kijken naar : iedereen kijkt je daar aan; iemand nieuwsgierig, verwonderd, veelbetekenend, bezorgd, minachtend, toornig -. Gez. iemand dwars, schuins, zwart -, met afkeuring, mishagen; iemand niet -, negeren ; iemand scheel -, hem benijden ; iets -, lijdelijk toezien, laten gebeuren. zie: oog. Syn. zie: aanblikken.
2. in bedenking nemen : ik zal die zaak nog eens -.