in het Hebreeuws tesjoeva (= terugkeer, ommekeer), in het Grieks metanoia (= verandering van denken). Boete is een cengrip in het antieke jodendom.
Het wortelt in de bijbelse gedachte dat een van God afgedwaald mens altijd tot inzicht kan komen en tot hem kan terugkeren om door schuldbelijdenis, gebed en offers vergeving te ontvangen. Boetedoening speelt een grote rol in de eschatologische voorstellingen in de sectarische rollen van Qumran en in de prediking van Johannes de Doper en Jezus. Volgens de rabbijnen is boete een van de zeven zaken die God al vóór de schepping van de wereld had geschapen omdat hij wist dat zonder boetedoening de wereld niet zou kunnen bestaan. Oprechte boetedoening wordt door hen gezien als het ethische equivalent van het herbouwen van de tempel en het herstellen van de offerdienst. Het is de meest effectieve manier om vergeving van God te ontvangen, de band met hem te herstellen en zich van zijn bescherming te verzekeren. De periode van boetedoening bij uitstek zijn de tien dagen tussen Nieuwjaar (Rosj ha-sjana) en Grote Verzoendag (Jom Kipoer).