WOUTER VERHEE, gebooren te Gouda, omtrent het midden, der Zestiende Eeuwe, of nog vroeger, en broeder van JAN VERHEE, Schepen van Amsterdam, hadt zich, om eene of andere reden, hem daar toe beweegende, met der woon na Enkhuizen begeeven. Uit 's Lands Geschiedenissen is bekend, hoe de Spanjaarden, zints den afval van verscheiden Nederlandsche Steden, naa het uitbreken der onlusten, van tijd tot tijd, hunne poogingen te werk stelden, om in het bezit der verlorene steden hersteld te worden.
VERHEE ondervondt hier van een bewijs, en zou, door zijne beschroomdheid, of liever lafhartigheid, bijkans de oorzaak zijn geworden van het gelukkig slaagen van eene der te werk gestelde poogingen. Het geval, 't welk wij, anderen ten voorbeelde, der opteekeninge wel waardig keuren vinden wij aldus verhaald.Terwijl WOUTER VERHEE, te Enkhuizen woonde, verscheen aldaar, in den Jaare 1581, een inboorling van die Stad, koomende uit Spanje, alwaar hij Koning PHILIPS DEN II, geduurende den tijd van meer dan twintig jaaren, als Lijfwagt, hadt gediend. Thans kwam hij in gemelde Stad, in schijn om eenen broeder, welken hij aldaar nog in leeven hadt, te bezoeken, doch in waarheid met een geheel ander oogmerk. Hij was, naamelijk, voorzien van brieven van het Spaansche Hof, opgevuld met schoone beloften, met toezegging van genade en vergeevinge aan allen, die zich aan den Spaanschen Koning wilden onderwerpen, en vervolgens medewerken, om Enkhuizen de Staatsche zijde te doen verlaten en tot de gehoorzaamheid aan PHILIPS wederkeeren. Met deeze brieven liep de Hellebardier rond bij de zulken, omtrent welke hij meende zich van een goeden uitslag te kunnen verzekerd houden, en die, door hunnen invloed op anderen, of door hunne rijkdom, in de gelegenheid zich bevonden, om het bedoelde oogmerk te bevorderen. WOUTER VERHEE was een der zulken, bij welke de Spaanschgezinde Hollander, ten boven gemelden einde, aanzoek deedt. Ter goeder uure kreeg deeze den inval, om van het verleidend schrijven een afschrift te vervaardigen; doch hieldt het voor hem zelven, zonder daar van bij iemand eenig gewag te maaken, zo min om aanhang te winnen, als om den verraaderschen Vaderlander te doen bekend worden,
en de verdiende straffe te doen wegdragen.
Eenigen tijd naadat VERHEE agter het onheildreigend geheim was gekoomen, op reize gegaan zijnde, nam hij zjnen weg over Haarlem. Hier woonde thans de vermaarde DIRK VOLKERTSZOON KOORNHART, met welken hij, al zints langen tijd, gemeenzaame vriendschap hadt onderhouden. In het doortrekken van de gemelde Stad zijnen ouden vriend een bezoek geevende, en met hem over verscheiden onderwerpen, onder andere over den tegenwoordigen toestand van het jammerlijk geschokte Vaderland, in gesprek zijnde getreeden, deelde hij aan denzelven de gedaane ontdekking mede; onder uitdrukkelijke voorwaarde, evenwel, van het geheim zorgvuldig te moeten bewaaren, op dat niemand daar door in lijden mogt geraaken. Maar KOORNHART, zijnde een groote en getrouw liefhebber der Vaderlandsche Vrijheid, en, daarboven, meer harts dan VERHEE in den boezem omdraagende, hadt niet deeze zaak tot in den grond doorzien, of hij voerde zijnen Vriend met eene edele fierheid en mannelijke rondborstigheid, te gemoete: “Al waart gij mijn eigen broeder, ik zou niet nalaaten uwe ontdekking te openbaaren, ter plaatze alwaar het behoort. Ik weet, vervolgde hij, wat ik, uit kragt van mijnen Burgerëed, aan mijn Vaderland verschuldigd ben.” Vervolgens VERHEE de gevaarlijkheid en de schroomlijke gevolgen hebbende doen opmerken, voegde KOORNHART hem te gemoete, dat hij dien heimelijken handel aan de Wethouderschap van Enkhuizen hadt behooren aan te dienen; en vermits hij zulks niet gedaan hadt, hij zelve daarom van meening was, nog dien zelfden avond zich na 's Graavenhage te begeeven, om het stuk den Staaten, die thans vergaderd waren, bekend te maaken; ten einde deeze de noodige maatregels mogten beramen, om den slinkschen toeleg, eer dezelve met ’er daad volvoerd wierdt, bij tijds te verijdelen. Op dat, egter, zijn aanbrengen, ter Staatsvergaderinge, niet als een louter opraapzel zoude aangezien worden, verzogt KOORNHART zijnen Vriend om het afschrift van den brief. Deeze, hetzelve thans niet bij zich hebbende, beloofde het, tegen den volgenden avond„ met eenen vertrouwden bode, te zullen zenden; onder voorwaarde, evenwel, gelijk voorheen, dat KOORNHART zorge zoude draagen, dat niemand deswegen eenig leed wedervoere. Hierop nam WOUTER VERHEE afscheid van zijnen Vrend, en zondt, volgens gemaakte afspraak, zo ras hij te Enkhuizen was te rug gekeerd, het geschrift na Haarlem.
KOORNHART, intusschen, van het gewigt der zaake doordrongen, en oordeelende, dat men op de ingewonnene kundschap niet moest sluimeren, vertrok, nog dien zelfden nacht, naadat zijn Vriend van hem was gescheiden, na 's Graavenhage, en gaf, reeds ’s anderendaags, bij voorraad kennis van ‘t geen hem ter ooren was gekoomen, met belofte van zijn zeggen nader te zullen staaven, zo dra het beloofde afschrift tot hem zou gekoomen zijn. Dit gebeurde eerlang; en deedt KOORNHART vervolgens, door den Haarlemschen Burgemeester VAN DER LAAN, het geschrift ter Staatsvergaderinge inleveren. Naadat men hier de zaak rijpelijk overwoogen hadt, wierdt men te raade, met alle mogelijke geheimhouding, eenige soldaaten uit de Steden Monnikendam en Edam te ligten, en dezelve, in stilte, na Enkhuizen te doen optrekken. Met deeze krijgsmagt de Stad bezet hebbende, ligtte men den verraaderlijken Hellebardier uit zijne wooning, en leide hem na de gevangenis; terwijl anderen, die men voor medepligtigen aanzag, in hunne huizen in verzekering genomen wierden. De vertrouwelijkheid van WOUTER VERHEE, en de Vaderlandlievende kloekhartigheid van DIRK VOLKERTSZOON KOORNHART bragten aldus te wege, dat het gevaar, om in de Spaansche magt te vallen, voor het tegenwoordige, van Enkhuizen gelukkiglijk wierdt afgeweerd.
Zie Beschrijving der Stad Enkhuizen; als mede BOR, Nederlandsche Oorlogen.