Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

Wolvega

betekenis & definitie

WOLVEGA, een fraai Dorp, in Friesland, in het Kwartier de Zevenwouden, onder de Grietenij Stellingwerf-Westeinde, alwaar het, in rang van stemminge, de negende plaats bekleed, en tweeënvijftig Stemmen uitbrengt. Het Dorp ligt zeer vermaaklijk, in eenen oord, alwaar men nu eens welig groeiend geboomte, dan vrugtbaare koornvelden, elders goede wei- en hooilanden aantreft.

De weg uit Friesland na Overijssel loopt door Wolvega. De Kerk der Hervormden is een ruim en fraai gebouw, pronkende met een hoogen spitzen Toren. Van binnen ontmoet men een fraai Orgel, deftige gestoelten en eenen reeks van Wapenborden, vooral aan het oudadelijk Geslagt van VAN HAREN behoorende. De Leeraar, welke hier, ten dienste der Hervormden, het gewijde dienstwerk verrigt, bedient tevens die Gezinte in de nabuurige Dorpjes Sonnega, Nije-Lemmer en Nije-Holtwolde. Men ontmoet 'er ook eene Statie van Roomschgezinden. Het Dorp is zeer geregeld aangelegd, zijnde gebouwd in een dubbele reij Huizen. Men ontmoet 'er, onder dezelve, welke de blijken vertoonen van den welvaart der bewooneren. De Kerk staat ten Noorden van deeze buurt.

Niet verre van dezelve, ten Zuiden van den Rijdweg, staat de fraaie Huizing, toebehoorende aan het bovengemelde Geslagt van VAN HAREN, in het welk de waardigheid van Grietman van Stellingwerf-Westeinde, geduurende eenen langen reeks van jaaren, geweest is. Van eenen zwaren brand, welke, voor eenige jaaren, een goed gedeelte van het Gebouw in de assche leide, hebben wij elders gewag gemaakt. Men heeft de Huizing, zedert, veel fraaier, en in den hedendaagschen smaak, opgetimmerd, en door het uitbreiden der plantaadjen, den luister en het aanzien merkelijk vergroot. In het Oosten van Wolvega plagt, weleer, een niet min aanzienlijk, oudadelijk gestigt te liggen, Lijklama-State genaamd, naar deszelfs stigter, RINSE VAN LYKLAMA, ten dien tijde Grietman van dit Deel. Het lag rondom in eene diepe Graft, en wierdt van uitgebreide beplantingen omringd. Voor ongeveer zestig jaaren heeft men het gestigt, om deszelfs bouwvalligheid, tot eene afbreuk verkogt.Zie SCHOTANUS, Beschrijving van Friesland; Tegenw. Staat van Friesland.

< >