WOLFRAN, Bisschop van Sens, in Champagne, was, in het begin der Achtste Eeuwe, een der eerste Apostelen of Geloofsverkondigers van den Christlijken Godsdienst in Friesland. Vernomen hebbende dat de Friesche Koning RADBOUD, tot nog toe in de Heidensche begrippen gestaan hebbende, zich hadt verbonden om het Christlijk geloof te omhelzen, begaf hij zich te scheep, in den mond der Seine, met oogmerk om na Friesland over te steeken, om in dat gewest, aan den vermaarden Apostel WILLEBRORD, in het verkondigen der Euangelieleere, volgens de begrippen van dien tijd, de hand te bieden. Zeer veel opgangs maakte hij in dit godvrugtig werk.
Een goed getal Friezen omhelsde het Geloof, en liet zich doopen. Men roemt, onder deeze Geloofsaankoomelingen, eenen eigen Zoon van Koning RADBOUD. De Vorst zelve stondt op het punt, om zich, door dien Kerkvoogd, den Christlijken Doop te laaten toedienen, in gevolge zijnen belofte bij het verbond, welk hij, onlangs, met zijnnen overwinnaar, den Franschen Groothofmeester KAREL MARTEL, hadt geslooten. Een onvoorzigtig woord van WOLFRAN wederhieldt de volvoering der plegtigheid. Te Hoogstwoude, een Dorp in Westfriesland, of, gelijk andere Kronijkschrijvers verhaalen, te Medenblik, hadt men eene Doopvont gereed gemaakt. Het gantsche hofgezin was verzameld, om getuige te zijn van de gewijde verrigtinge.
Met zijnen eenen voet stondt Koning RADBOUD reeds in de Doopvont, wanneer hij zich tot den Bisschop gewend hebbende, hem de vraag voorstelde: "Van mijne Voorouders, mijn lieve Bisschop, wat gevoelen hebt gij? Zijn de meesten derzelven in het Paradijs, of in de Helle?" Wolfran, even als vóór en naa hem, veele Godgeleerden, hier op zo onvoorzigtig als liefdeloos geantwoord hebbende, "dat zekerlijk alle ongedoopten in de Helle waren," trok de Vorst zijnen voet te rug, zeggende "liever met de menigte zijner Voorouderen in de Helle te willen zijn, dan met den armen hoop der Christenen in het Paradijs." Gelukkiger slaagde de Kerkvoogd, vervolgens, bij veele Friezen, die, naar de begrippen van dien tijd, Christenen wierden, en, als een blijk van hunne Godsdienstijver, veele werktuigen der Afgoderije, ten dien tijde hier te Lande nog zeer algemeen, om verre haalden en vernielden. WOLFRAN keerde, eerlang, na zijn Sticht te rug.Zie UBBO EMMIUS, Rerum Frisicarum Lib. IV.