wiens naam, naast die der vermaardste Nederlandsche Kunstenaaren, bij alle Kunstkenners in vereerende naagedagtenis wordt bewaard, zag het eerste leevenslicht te Amsterdam, alwaar hij ter waereld kwam op den veertienden April des Jaars 1690. Zijne Ouders, lieden zijnde van geen gering vermogen, als houdende zijn Vader, THOMAS WANDELAAR, een grooten Theewinkel op, wilden deezen hunnen Zoon, in den zelfden of eenigen anderen tak van Koophandel opbrengen.
Doch de Natuur, of liever de aangeboorene neiging van den jongen WANDELAAR, hadt iet anders met hem op het oog. Eene onweerstaanbaare zucht tot de Teekenkunst deedt hem alle andere bezigheden met weerzin verrigten. De oude WANDELAAR, daarom, dier ingeschapene neiginge niet willende wederstreeven, noch zijnen Zoon tot een beroep noodzaaken, waar in hij, om gemelde reden, waarschijnlijk, nooit gelukkig zoude slaagen, beval hem aan het opzigt van GUILLAM VAN DER GOUWEN, om hem in het plaatsnijden te onderwijzen. Tevens genoot hij het onderwijs in de Teekenkunst van GERARD LAIRESSE, terwijl deeze reeds blind was. Zijne ongemeene vorderingen, zo in het reekenen naar ’t leeven, als in het etsen en graveeren, deeden WANDELAAR wel haast een zo beroemden naam verwerven, dat hij aanzoek ontving tot het vervaardigen van stukken, tot welke de uiterste naauwkeurigheid vereischt worde. Eerst de Amsterdamsche Hoogleeraar FREDRIK RUISCH, en vervolgens de Leidsche BERNARD SIGFRID ALBINUS, stelden hem te werk tot het vervaardigen van Ontleedkundige Tafereelen. Om zo veel te nader bij de hand te zijn, toen WANDELAAR zich tot het vervaardigen der Plaaten van het alom beroemde Ontleedkundig Werk van den laatstgenoemden Hoogleeraar hadt verbonden, vertrok hij met der woon na het Dorp Warmond, en van daar, naa eenigen tijd vertoevens, na de Stad Leiden, Tevens bragt hij hier eenige Portretten in het Koper. In ’t laatst van zijnen leeftijd zaten voor hem eenige Amsterdamsche Burgemeesters; naar welke teekeningen dezelve vervolgens, door den beroemden HOUBRAKEN, in het Koper gebragt zijn. JAN WANDELAAR overleedt te Leiden, op den zesëntwintigsten Maart des Jaars 1759, in den ouderdom van bijkans negenënzestig jaaren.