zoon van den bovengemelden GERHARDUS JOHANNES, een wonder van Geleerdheid, en die ware hem een langer leeven gegund, zijnen Vader, zo niet overtroffen, immers evenaard zoude hebben. Op den twaalf den Maart des Jaars 1612 wierdt hij te Dordrecht gebooren.
Behalven zijnen Vader, was DANIEL HEINSIUS zijn eerste leermeester in de taalen en Romeinsche Geschiedenissen. Reeds zo vroeg als in den ouderdom van tien jaaren was hij in het Grieksch zeer bedreeven, en hadt de meeste Schrijvers in die taale geleezen, of uittrekzels daar van vervaardigd. Van hier dat hij op dien ouderdom na het Hoogeschool te Leiden wierdt gezonden, om ’er zich, in die spraake, onder JOHANNES MEURSIUS, verder te oeffenen. Ten aanzien van de Hebreeuwsche, Syrische en Chaldeeuwsche taale, bediende hij zich van het onderwijs van CONSTANTINUS L’EMPEREUR en THOMAS ERPENIUS, en van het Arabisch, van de onderrigtingen van JACOBUS GOLIUS. Reeds op zijn veertiende jaar hadt hij alle de boeken van het Oude Verbond in het Hebreeuwsch geleezen; en, op zijn zestiende jaar, in de kennis van het Arabisch zo groote vorderingen gemaakt, dat hij het Woordenboek van RAPHALENGIUS met vermeerderingen in het licht gaf. Zedert begaf hij zich tot de beoeffeninge van de Armenische, Ethiopische en verdere Oostersche, gelijk ook van verscheiden Europische, als de Italiaansche, Spaansche, Fransche, Engelsche en andere taalen. Om aangaande de Kerkgebruiken der Jooden te naauwkeuriger onderrigt te worden, maakte hij veel werks van de Talmudische en Rabijnsche schrlften; ten welken einde hij eenen geleerden Jood, MANASSE BEN ISRAËL genaamd, tot zijnen leermeester nam. Zeker Werk, in de Spaansche taal geschreeven, vertaalde VOSSIUS in het Latijn, onder den titel van Conciliator veteris Synagoge; het heeft ten oogmerke, om eenige plaatzen uit het Oude Verbond, die met elkander schijnen te strijden, over een te brengen.
Onder dit alles deedt VOSSIUS, in gezelschap van zijnen Vader, een reisje na Engeland, om ’er kennis te maaken met eenige Geleerden, en de twee vermaarde Hoogeschoolen, in dat Koninkrijk, te bezoeken. Zedert ondernam hij de Overzetting der Jaarboeken van EVERARD VAN REYD, en vertaalde dezelve in fraai Latijn. Zijn plan hieldt in, om ’t geen naa den dood van REYD, tusschen den Koning van Spanje en de Algemeene Staaten was voorgevallen, tot op zijnen leeftijd te vervolgen. Terwijl hij met de gemelde Overzetting bezig was, wierdt hem de aanbieding gedaan, door een man van groot aanzien, om hem op eene reize na Constantinopole te verzellen. Ondanks de gunstige voorwaarden, hem aangebooden, wees hij dezelve van de hand, vermits zijn Vader daar toe niet konde bewilligen. Om de zelfde reden weigerde hij ook het voordeelig beroep aan te neemen, ’t welk hem, aan het nieuw opgerichte Hoogeschool te Derpt in Lijfland, wierdt opgedraagen. De Kanzelier dier Universiteit hadt hem het Hoogleeraarampt in de Geschiedenissen en Welspreekendheid, op zeer gunstige voorwaarde en met eene allervriendlijkste uitnodiging, opgedraagen, Niettemin besloot hij naderhand tot eene reize na Zweden, daar toe uitgelokt, om dat hem de vrije toegang tot de Staatspapieren van dat Koninkrijk was toegezegd, en hij de belofte hadt ontvangen, om dezelve, ter plaatze alwaar hij goedvondt, zelf in zijn eigen Vaderland, tot her zamenstellen der Zweedsche Geschiedenisse, te mogen gebruiken.
Terwijl hij zich tot de reize gereed maakte, wierdt hij van eene ziekte overvallen, die hem, op den vijfentwintigsten October des Jaars 1633, uit het leeven rukte, in den ouderdom van ruim eenentwintig jaaren. Zijn aanhoudend letterblokken wierdt voor de oorzaak zijner ziekte, en alzo van zijnen vroegtijdigen dood gehouden. Onder de naagelaatene papieren van VOSSIUS vondt men eene Latijnsche Overzetting der Verhandelinge van den Jood MAIMONIDES, over de Afgodery, nevens aantekeningen op dezelve. Zijn broeder ISAACUS heeft dezelve, nevens een berigt van ’s Geleerden Mans leeven, in het licht gegeeven.