was de Zoon van EGBERT MEINERSZ, van wiens leevensloop en lotgevallen wij, elders, in het Dertiende Deel deezes Woordenboeks, op een afzonderlijk Artikel, verslag gedaan hebben. In zijne jeugd leide hij zich toe op de beoeffening der Geneeskunde, en beklom, eerlang, in die Weetenschap den trap van het Meesterschap.
Naa zijne bevordering zette hij zich neder in zijne Geboortestad Amsterdam, om ’er de Geneeskunde te oeffenen, ten beste zijner kranke medeburgers. Zijne aanzienlijke afkomst, gepaard met zijne bedreevenheid, ook in zaaken, het algemeene welzijn betreffende, maakten hem geregtigd tot het bekleeden van de hoogde waardigheden in zijne Vaderstad.In den Jaare 1593 beklom hij, voor de eerste maal, het Schepensgedeelte, en zat, vervolgens, in hetzelve, in de Jaaren 1594, 1597, 1598, 1600, 1601, 1603 en 1604, zijnde, inmiddels, in den Jaare 1604, tot Raad in de Vroedschap aangesteld, om, vervolgens, in den Jaare 1606, den Grootagtbaaren Zetel der Burgemeesterlijke waardigheid te vervullen. Niet meer dan eenmaal, egter, behalven de eerste reize, te weeten in den Jaare 1603, bekleedde hij dien gewigtigen post. Geduurende de drie daar aan volgende jaaren hadt hij zitting, van wegens zijne Geboortestad, in het Kollegie van Gecommitteerde Raaden der Staaten van Holland en Westfriesland. Onder alle deeze zorgen van het Stads en Staatsbewind, verloor Dr. SEBASTIAAN EGBERTSZOON, zo als hij gemeenlijk wierdt genoemd, en zijn naam op de Regeeringslijsten wordt vermeld, de beoefening der Geneeskunde niet uit het oog. In een zeer gewigtig deel dier Weetenschap, te weeten de Ontleedkunde, meer dan gemeene ervarenheid bezittende, verledigde hij zich, om over dezelve openbaare Lessen te houden, in de Gehoorzaal, boven de kleine Vleeschhal, in de Nes; welke, zedert de jongste vertimmering van dat Gebouw, niet meer in weezen is.
Ui de onrustige tijden, uit Godgeleerde zintwistingen ontstaan, welke Dr. SEBASTIAAN beleefde, schijnt hij tot die gemaatigde Regenten behoord te hebben, welke de verwijdering der gemoederen wenschten te voorkoomen, of, daar dezelve reeds ontstaan was, tot elkander te brengen. ’Er zijn nog Brieven voorhanden, uit welke blijkt, dat hij geenzins een vijand van ARMINIUS geweest is, en in welke deeze zijn gemoed uitstortte bij den Burgemeester, onder de beschuldigingen, met welke de Hoogleeraar wierdt aangetast. Terwijl hij in het Kollegie van Gecommitteerde Raaden zat, liet hij zich meer dan eens te werk stellen, om de Predikanten en Klassen over te haalen ter berustinge in de maatregelen, door de Heeren Staaten, tot rust en vrede der Kerke, beraamd.
Naa verloop zijner driejaarige zittinge, in het Kollegie der Gecommitteerde Raaden, ontmoeten wij den Heer EGBERTSZOON in geene openbaare bedieningen, behalven die van Raad der Stad. Bij de buitengewoone verandering der Regeeringe, te Amsterdam, door Prins MAURITS, in den Jaare 1618, wierdt hij, nevens eenige anderen, van dien post verlaaten, en dus buiten allen bewind gesteld. Volgens zommigen zou hij drie jaaren daar naa overleeden zijn, hoewel anderen zijnen sterftijd, eenige jaaren laater, naamelijk op den achttien Augustus des Jaars 1628, stellen.