SANDRART, (JOACHIM VAN) bijgenaamd VAN STOKKAU, als zijnde eigenaar van een Landgoed of Heerlijkheid van dien naam, verdient eene plaats in ons Woordenboek, ofschoon hij hier te Lande niet gebooren wierdt, zo van wegen ’s Mans wijdklinkende vermaardheid, als ook om dat hij in Holland, eenigen tijd, zijn verblijf gehouden, en het Amsterdamsche Raadhuis, met zijn Kunstpenseel, versierd heeft. De Vader van JOACHIM, LAURENS VAN SANDRART genoemd, woonde te Bergen in Henegouwen, doch van wegen de Nederlandsche Oorlogen en de Vervolgingen om den Godsdienst, vertrok hij, met zijn gezin, na Frankfort aan den Main; op den elfden Maij des Jaars 1606 wierdt JOACHIM aldaar gebooren.
Al vroeg openbaarde zich in hem zijne sterke neiging en natuurlijke geschiktheid tot de Tekenkunst. Zijne eerste bezigheid, op welke hij zich toeleide, was het plaatsnijden; ten welken einde hij zich na Neurenberg begaf, onder het opzigt van PIETER ISELBURG, en van daar, hebbende den ouderdom van slegts vijftien jaaren bereikt, na Praag, bij den vermaarden EGIDIUS SADELER. Hoe groote vorderingen de Jongeling ook maakte, het scherpziend vernuft zijns Leermeesters doorzag, nogthans, dat de Natuur hem tot eene andere roepinge hadt bestemd. SADELER gaf hem den raad, dat hij het plaatsnijden moest laaten vaaren, en zich geheel en al aan de Schilderkunde overgeeven. Aan dien gedienstigen raad gewilliglijk het oor leenende, keerde hij te rug na het Vaderlijk huis te Frankfort, waarschijnlijk om met zijnen Vader te overleggen, wien hij tot zijnen Leermeester zou verkiezen. Het gerugt van den Utrechtschen Kunstschilder GERRIT VAN HONDHORST, gelijk het wijd en zijd was uitgegaan, was ook tot in Frankfort doorgedrongen.
HONDHORST wierdt gekoozen tot den Leermeester van SANDRART, en genoot alzo de Bisschoppelijke Stad de eere, van den beroemden Kunstenaar, in het behandelen van het Penseel, gevormd te hebben. Zo groote vorderingen, intusschen, maakte SANDRART onder zijnen Leermeester, dat wanneer HONDHORST, naa verloop van eenigen tijd, ontbooden wierdt aan het Hof van Koning KAREL DEN I, hij zijnen geagten Leerling mede nam na Engeland, om hem, in de volvoering der gewigtige taake, aldaar af te doen, de behulpzaame hand te bieden. De Utrechtsche Kunstschilder, naa verloop van eenigen tijd, de wederreize na de Nederlanden aanneemende, bleef SANDRART aan het Hof van den Engelschen Koning, bij welken hij zich zeer geagt en bemind maakte. Voornaame Hofgrooten hielden hem, insgelijks, in waarde. Vooral vereerde hem de Hertog VAN BUKKINGHAM met zijne gunst en bescherming. Doch wanneer deeze, in den Jaare 1627, moorddaadig was omgebragt, verdroot hem het verblijf in Engeland, en verzogt hij, diensvolgens, zijn ontslag, en verlof om na zijne Vaderstad te mogen wederkeeren. ’t Een en ander wierdt hem toegestaan.Niet lang vertoefde SANDRART, te Frankfort, ten huize zijner Ouderen. Het kunstkundig Italie wekte zijnen lust, om door eene wijle tijds aldaar te vertoeven, zijn reeds verkreegen kunstvermogen nog verder uit te breiden. Niet lang hadt hij te Rome zijn verblijf gehouden, en ’er slegts twee Stukken vervaardigd, of van hem ging een zo gunstig gerugt uit, dat hij onder de vermaardste Kunstschilders van Italie gerangschikt wierdt. Lieden van den hoogsten stand dongen na de eere, om vrugten van zijn wonderdoend Penseel magtig te worden. De Markgraaf VINCENTIUS JUSTINIANI stelde hem niet alleen te werk om voor hem te schilderen, maar gaf hem ook een verblijf in zijn eigen Paleis, en maakte hem voorts bekend bij den toenmaaligen Paus URBANUS DEN VII. Intusschen wierdt SANDRART, door streelende beloften, aan het Hof des Konings van Frankrijk genodigd.
Doch zijn Weldoener vondt middel om zijn verblijf te Rome zo aangenaam te maaken, dat hij de voorgestelde aanbiedingen van de hand wees. Ook verschafte hem de genoemde Markgraaf overvloedig werk, door aan hem op te draagen het aftekenen der aloude Standbeelden, van welke zijne uitmuntende Kunstverzameling rijklijk was voorzien. Deeze afbeeldingen zijn naderhand in Koper gebragt, en vervolgens, onder den naam van Galleria Justiniana, of de Justiniaansche Gallerij, in ’t licht gegeeven. Onder dit alles beving SANDRART de lust, om ook eenige andere oorden en gewesten van dit Zuidelijk Waerelddeel te bezoeken. Eerst bezogt hij Napels, vervolgens de Eilanden Sicilie en Malta, en keerde, eindelijk, door Apulie, na Rome weder; hebbende, overal, de voorkoomende gelegenheden waargenomen, om zijne denkbeelden te verbeteren, te beschaaven en verder uit te breiden. Naa deezen uitstap vertoefde hij nog eenigen tijd bij zijnen Beschermheer, om de aanzienlijke Verzameling van tekeningen van de zeldzaamste oude Standbeelden, en andere merkwaardigheden, de Schilderkunst betreffende, nog verder te verrijken.
Den tijd van zeven jaaren hadt SANDRART nu te Rome en elders in Italie besteed, wanneer hij te raade wierdt, na het Vaderlijk huis te rug te keeren. In den Jaare 1635 wierdt dit besluit genomen en volvoerd. Met groot gevaar nogthans kwam hij binnen Frankfort, vermids de Keizerlijke Troepen toenmaals die Stad hadden ingeslooten. Niet lang daar naa schijnt hij in den echt te zijn getreeden, met eene adelijke Jonkvrouw, JOHANNA VAN MILKAU, dogter en vermoedelijke erfgenaame van den Heere van Stokkau, bij Ingolstad, in het Paltz-Neuburgsche gelegen. Van wegen de Oorlogen, welke ook het gedeelte van Duitschland, alwaar SANDRART zich bevondt, beroerden, zijn verblijf aldaar niet veilig agtende, vertrok hij na Amsterdam. Hier en elders stelde hij zijn kunstvermogen te werk, onder andere door het schilderen der afbeeldingen van verscheiden voornaame Mannen van dien tijd. Een Schuttersstuk, dat weleer gehangen heeft in de Groote Zaal der Kloveniers Doele, doch thans het Burgemeesters Vertrek in het Stadshuis versiert, is mede een gewrogt van zijn Penseel.
Het is het Noordlijkste van drie soortgelijke Stukken, welke aan den Westelijken Wand van het Vertrek hangen, en verbeeldt een Korporaalschap van den Kapitein VAN ZWIETEN, gereed om de Koninginne-Moeder van Frankrijk, MARIA DE MEDICIS, welker steenen Borstbeeld in dit Stuk geschilderd is, in te haalen. Op een geschilderden rol papier, die verbeeld wordt van den tafel te hangen, plagt men de vijf volgende dichtregels van VONDEL, die nog gedeeltelijk kenbaar zijn, te leezen:
“De Vaen van Zwieten wacht om Medicis t’onthaalen.
Maer voor zo groot een ziel valt Dam en Markt te kleen,
En ’t oog der Burgerij te zwak voor zulke straalen.
Die Zon van Christenrijk is vleesch, noch vel, noch been:
Vergeef het dan Sandrart dat hij haer maelt van steen.”
Geduurende zijn verblijf te Amsterdam, wierdt SANDRART eigenaar van de Heerlijkheid Stokkau. Om ’er daadelijk bezit van te neemen, vertrok hij derwaarts. Doch vermids dit Landgoed, door het geweld des Oorlogs, veel hadt geleeden, verkogt hij zijne voornaamste Kunststukken te Amsterdam, voor eene aanzienlijke somme, om de geleedene schade te herstellen. Niet lang genoot hij aldaar een gerust verblijf. De Franschen, in den Jaare 1641, dit gedeelte van Duitschland overstroomende, pleegden ook op Stokkau verscheiden gewelddaadigheden: waar van de eigenaar het nadeel wel eenigzins deedt herstellen, doch die hem tegen dit verblijf eenen weerzin deeden opvatten; te meer, alzo hij geene kinderen hadt of verwagtte: weshalven hij zijn Landgoed verkogt, en de Stad Augsburg tot zijne woonplaats nam. Ter gelegenheid van den handel over een algemeenen Vrede, in den Jaare 1649, te Neurenberg, wierdt SANDRART verzogt, derwaarts over te koomen, om ’er zijn kunstvermogen in ’t werk te stellen. Niet alleen schilderde hij aldaar verscheiden Keizerlijke en Zweedsche Krijgsbevelhebbers, en andere Persoonen van hoogen rang; maar ook een zeer uitvoerig stuk, verbeeldende den Vredemaaltijd, in ’t gemelde jaar aldaar gehouden, in ’t welk alle de aanzittende doorluchtige personaadjen naar het leeven stonden afgebeeld.
De Koning van Zweeden bekostigde dit Kunststuk, en gaf het ten geschenke aan de Stad Neurenberg, onder voorwaarde, dat het, in de groote Zaal van het Raadhuis, tot eene eeuwige gedagtenisse moest blijven hangen. Naderhand ontboodt zijne Keizerlijke Majesteit SANDRART na Weenen, om ’er de Keizerlijke familie te koomen schilderen. Zo wel voldaan over de uitvoering betoonde zich de Keizer, dat hij den Kunstenaar niet alleen vorstelijk beloonde, maar ook de vrijheid gaf, om de Keizerlijke Kroon boven zijn Wapen te mogen voeren.
Onder dit alles was SANDRART zijne echtgenoote, door den dood, ontvallen. Den ouderdom van zevenenzestig jaaren bereikt hebbende, besloot hij tot het aangaan van eene tweede echtverbintenisse. Dit geschiedde, in den Jaare 1673 met eene Dogter van den Heere WILLEM BLOMMAART, Raadsheer te Neurenberg. Niet lang overleefde hij deezen echt, maar storf, eerlang, doch onzeker in welk jaar, in goeden ouderdom.
Te menigvuldig in getal zijn de Stukken van onzen doorluchtigen Kunstenaar, om hier te worden opgeteld. Van een derzelven, ’t welk geen geringen naam gemaakt heeft, maaken wij hier alleen gewag; ’t zijn de twaalf Maanden des jaars, door SANDRART voor den Keurvorst van Beijeren geschilderd, daar naa in Holland in ’t Koper gebragt, en vervolgens, door de Dichters BARLAEUS en VONDEL, in Latijnsche en Nederduitsche Verzen, treffelijk bezongen.
Van de hooge agtinge, welke onzen Kunstenaar wierdt toegedraagen, hebben wij reeds, in ’t bovenstaande, eenige voorbeelden aangehaald. Wij voegen ’er nog dit nevens, dat de Republiek van Venetie, een blijk willende geeven, hoe zeer zij ook uitlandsche Kunstoeffenaars op prijs wist te schatten, hem met de Ridderorde van St. Markus vereerde.
SANDRART was niet slegts een Schilder, maar mogt ook op den naam van een geleerd man aanspraak maaken. Zijn Werk, den kunstminnaaren, onder den naam van Duitsche Akademie, bekend, kan daar van getuigenis draagen; het behelst eenen schat van Historische-, Oudheid en Fabelkundige Weetenschap, door hem bij een verzameld, om te dienen tot onderrigting aangaande de Bouw-, Beeldhouw- en Schilderkunde. Daarenboven ontmoet men aldaar een verslag wegens de vermaardste Nederlandsche Schilders, met hunne afbeeldingen versierd. Eindelijk heeft men nog van hem Iconologia Deorum, of Afbeeldzels der Goden, in het Oude en hedendaagsche Roomsche Schouwburg.
Zie 's Mans Leven, voor de Duitsche Akademie.