SANDERUS, (ANTONIUS) wierdt gebooren te Antwerpen, in den Jaare 1586. Ter meerdere volmaakinge van zijne bedrevenheid in Godgeleerde kennisse, bezogt hij verscheiden Hoogeschoolen, onder andere die van Oudenaarden, Douay en Leuven. Overal, daar hij zijn verblijf hieldt, verworf hij een zeer beroemden naam, zo van wegen zijne natuurlijke bekwaamheden, als om den overgrooten vlijt en naarstigheid, waar mede hij dezelve aankweekte.
Den loop zijner Letteroeffeningen voleindigd hebbende, wierdt hij geordend, en bediende, als Priester, verscheiden Kerken in de nabuurschap van Gend. Geduurende dien tijd maakte hij zeer veel werks om de Ketters te bekeeren, voornaamelijk de Doopsgezinden, of, zo als men ze toen noemde, om dat zij den kinderdoop als eene nietigheid beschouwden, en daarom andermaal de plegtigheid des Doops verrigtten, de Wederdoopers, welke in en om de plaats zijns verblijfs, ten dien tijde, zeer menigvuldig waren. Niet onbeloond bleef deeze ijver, zo wel als zijne natuurlijke en verkreegene bekwaamheid. Eerst verkreeg hij eene Domheersplaats te Yperen, en wierdt vervolgens aangesteld tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid op ’t Hoogeschool te Terouane. Behalven zijne Godgeleerde Schriften, heeft hij ook proeven van zijn Dichtkundig vermogen naagelaaten.Zie, onder andere, VAL. ANDREAS Biblioth. Belgica, en de Scriptoribus Flandriae.