PIETER RABUS, afkomstig uit Vlaanderen, van waar zijne Voorouders, om de vervolgingen tegen de Onroomschen, de wijk genomen hadden na Rotterdam, wierdt in deeze Stad gebooren, op den twaalfden December des Jaars 1660. De ongemeene zucht tot weetenschappen, die al vroeg in hem doorblonk, bewoog de Ouders, hem eene Opvoeding te geeven boven hunnen staat, die middelmaatig, of liever bekrompen was.
Doch hunne liefde, met braafheid en deugd gepaard, deedt hun alle vermogens inspannen, om in de bestemming van hun kind den weg te volgen, dien de Natuur hun aanwees. Zij zonden hem dan, al vroeg, na ’t Latijnsche School, alwaar de vorderingen aan de verwagtinge evenredig waren. Het ongelukkig Jaar 1672 stoorde den loop zijner Schoolsche oeffeningen, en wierdt RABUS, zedert, geplaatst bij eenen Notaris. Ook hier maakte hij zo gelukkige vorderingen, dat hij, op zijn achttiende jaar, door het Hof van Holland, tot het waarneemen van het Notarisampt bekwaam verklaard wierdt.Onder dit alles hadt RABUS, door naarstige tijdbesteeding, middel gevonden om zich in de Grieksche en Latijnsche Taale te oeffenen, met oogmerk om anderen, bij tijd en wijle, in dezelve te onderwijzen. De vermaarde J. OUDAAN boodt hem daar toe zijne hulp. Niet ijdel was hier zijne hoop. in den Jaare 1680 verkoozen hem de Bezorgers van ’t Erasmiaansche School tot Praecepter van het Eerste School, van waar hij, binnen kort, na het Tweede opklom. Inmiddels vertaalde hij den Griekschen Historieschrijver HERODIANUS in ’t Nederduitsch, en liet het werk in den Jaare 1685 drukken. Reeds in den Jaare 1678 hadt hij eene proeve gegeeven van zijn Dichtvermogen, in eene Verzameling, nevens die van den Heere DAVID VAN HOOGSTRATEN, onder den tijtel van Rijmoeffeningen, in ’t licht gegeeven. Twee jaaren laater hadt hij het Leeven van den Apostel Paulus, als mede den Brief aan de Galatiërs, in dichtmaat doen uitgeeven. Het Leeven van den vermaarden DIRK RAPHAELS KAMPHUIZEN volgde kort op de uitgave van HERODIANUS.
De agting, welke RABUS, in het waarneemen van zijnen post, inleide, bewoog de Wethouderschap van Rotterdam, in den Jaare 1684, om hem, boven het gewoone getal, tot Notaris aan te stellen. In dat jaar vertaalde hij uit het Latijn de Zamenspraaken van Erasmus, doch gaf, dertien jaaren laater, daar van eene verbeterde uitgave in ’t licht. Thans kreeg hij aanzoek tot een zeer lastigen arbeid; 't was, om de Metamorphosis van OVIDIUS, in den smaak van MINELLIUS, met aantekeningen te voorzien. Uit aanmerking van het nut, welk men oordeelde, daar mede te zullen gedaan worden aan ’t Erasmiaansche School, nam hij die taak op zich, en volvoerde ze in den Jaare 1686. Met meer vermaaks en lusts arbeidde hij aan eene Verzameling, die in den Jaare 1688 ten voorschijn kwam, onder den tijtel van Grieksche, Latijnsche en Nederduitsche Vermaaklijkheden der Taalkunde. De Haarlemsche Doopsgezinde Leeraar en Artz, ANTONIUS VAN DALE, vervaardigde daar van eene vermeerderde Uitgave, in den Jaare 1692. Den overtogt van Prinse WILLEM DEN III na Engeland, en deszelfs verheffing op den troon van Groot-Britannie bezong RABUS in een Heldendicht, onder den naam van Verlost Britannie. Ten blijke van zijn genoegen, beschonk de Vorst onzen Dichter met een Gouden Gedenkpenning.
In den Jaare 1692 maakte RABUS eenen annvang met de uitgave van zijne Boekzaal van Europa. De Maanden Julij en Augustus dienden daar van tot eene eerste proeve. Het Werk verscheen, in ’t eerst, zonder naam des Verzamelaars; hij openbaarde dien, en stelde hem op den tijtel, naa verloop van zes maanden. Om zijnen geest te verpoozen van den eenzelvigen arbeid, vervaardigde hij een bondel gewijde liederen, aan welke hij den tijtel gaf van Zegen- en Vloekdichten na den val der hertstochten berijmt. Van den geweldigen Oproer in den jaare 1696, ter gelegenheid van de Keure op het begraaven, te Amsterdam voorgevallen, schreef RABUS een beknopt verhaal, doch zonder melding van zijnen naam; het boekje wierdt zedert in het Fransch vertaald.
Intusschen maakte zijne Boekzaal meer en meer opgang. Hij moest, ten dien einde, eene menigte Boeken, in uitheemsche Taalen geschreeven, naazoeken. Dit gaf hem gelegenheid tot het maaken van eene menigte aantekeningen, omtrent veelerhande onderwerpen; doch dit bragt hem tevens op den inval, aangaande het opstellen van een Woordenboek in de Nederduitsche Taale, in den smaak van het Fransche van MORERI. Zijn plan was, om het Werk in verscheiden Deelen in folio af te geeven. Nader overleg en de raad van goede vrienden deedt hem eenige verandering maaken in zijn Ontwerp. In den Jaare 1698 maakte hij een begin met de afgifte, in kleine stukjes, onder den tijtel van Groot Naamboek.
Onder den gestadigen opbouw van zijne Boekzaal, raakte RABUS in geschil met den Uitgeever. Hij zogt daarom eenen anderen, en vondt dien spoedig. De Boekzaal van Europa nam dus, onder dien tijtel, een einde met de maanden Maij en Junij des Jaars 1700, om wijders vervolgd te worden onder den naam van Tweemaandelijks Uittreksels. Onder het vervaardigen van deeze, vertaalde hij de Kerkelijke Historie van Salpitius Severus, en verrijkte dezelve met zijne aanmerkingen. Dit was het laatste volledig Werk, welk van hem het licht zag. Zijn lichaam, door zo veel werkens afgemat, bezweek onder den last der ziekte, in de maand Januarij des Jaars 1702, in den ouderdom van ruim eenenveertig jaaren. In den Jaare 1684 was RABUS in ’t huwelijk getreeden met ELIZABETH OSTENS, dogter van IZAAK OSTENS, een deftig Koopman. Van vier kinderen, in dien echt verwekt, maakte de oudste Zoon, WILLEM, zich vroeg vermaard door zijne Latijnsche Poëzij. Van ’s Mans ongemeene naarstigheid en gierige tijdbesteedinge kunnen overgenoeg getuigenis draagen, de opgetelde Schriften.