Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 09-12-2022

Oudshoorn

betekenis & definitie

OUDSHOORN, volgens zommigen Woudshoorn, zo veel als de hoek van 't Woud, met Gnephoek, twee onderscheidene Heerlijkheden, in Rhijnland, doch al van ouds aan den zelfden Ambagtsheere behoorende, zijnde alleenlijk gescheiden door eene gegraaven Vaart, de Heimans Wetering genaamd. Zo nabij legt Oudshoorn aan Alfen, dat het, dikmaals, daar onder begreepen wordt, hoewel zij niets gemeen hebben met elkander. Te zamen worden de beide Heerlijkheden begroot op ruim zestienhonderdvierenzestig Morgens, en, volgens de laatste opneeming, het getal der Huizen op honderdvierentachtig. Eertijds plagten die van Oudshoorn hunnen openbaaren Godsdienst te verrigten in het nabuurig Alfen. Een geschil, over de Kiesbeurt van eenen Leeraar, bewoog den Heer KORNELIS DE VLAMING VAN OUDSHOORN, Heer van Oudshoorn en Gnephoek, eerst Schout, en naderhand Burgemeester van Amsterdam, eene afzonderlijke Kerk te bouwen, om door een eigen Leeraar bediend te worden. Tot een modél nam men de Oosterkerk te Amsterdam. Eene menigte van geschilderde Glazen, door voornaame Kollegien, Steden of Persoonen vereerd, nevens verscheiden Lijkwapenen en Graftekenen van het Geslagt der Heeren VAN OUDSHOORN, dienen tot sieraad van het Kerkgebouw; 't welk, ten platten Lande, in fraaiheid, naauwelijks zijns gelijken heeft. Het zo genoemde Alfensche Posthuis staat binnen Oudshoorn; alle nachten koomen en vertrekken 'er vijf Postrijders: te weeten, van en na Amsterdam, Dordrecht, Rotterdam, 's Gravenhage en Utrecht. De Maalen worden aldaar geopend, de Brieven geschift, en aldus na de bestemde plaatzen verzonden. Daarenboven is hier de pleisterplaats der Jaag- en Pakschuiten, tusschen Amsterdam en de Steden Rotterdam, Delft en Leiden, als mede 's Hage. Van wegen de menigte der Reizigers, tusschen de gemelde Plaatzen, veroorzaakt zulks geene kleine beweeging. — Niet verre van Oudshoorn, noordwaarts van daar, leggen eenige Huizen, de Ridderbuurt genaamd. Men verhaalt, dat eenige Huislieden, door FLORIS DEN V, Graaf van Holland, om den Adel te tergen, tot den Ridderstand verheeven, aldaar inzonderheid gewoond, en aan de Buurt den naam zouden gegeeven hebben.

< >