Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 09-12-2022

Otto de II

betekenis & definitie

OTTO DE II, vierendertigste Bisschop van Utrecht, Zoon van BERNARD, Graave van der Lippe, was Proost te Utrecht, toen hij, op verzoek der Graaven van Holland en Gelderland, in den Jaare 1215, op den Bisschoppelijken Stoel verheeven wierdt. Zo ras hij, door den Aardsbisschop van Keulen, te Frankfort, gewijd was, en, als Vorst van het Keizerrijk, van Keizer FREDERIK DEN II, zijne Leenhuldiging hadt ontvangen, verzelde hij Graaf WILLEM DEN I op eenen togt na Sijrie, laatende, intusschen, het waereldlijk bestuur van zijn Bisdom in handen van zijnen broeder, Graave HERMAN VAN DER LIPPE. Van 's Kerkvoogds verrigtingen in het Oosten vinden wij niets anders vermeld, dan dat hij het Slot van Cesarea holp herstellen. Niet lang naa zijne wederkomst, welke voorviel in den Jaare 1222, raakte OTTO in een hevigen twist met GERARD, Graave van Gelder; 't zij, omdat de Bisschoppelijke Amptenaars, in Salland, 's Graaven Leenmannen, door veelerlei knevelaarijen, tot eenen opstand getergd hadden; of, gelijk anderen meenen, omdat de Graaf den Bisschoppelijken, die langs den Rhijn handel dreeven, te Lobet buitenspoorige Tollen hadt doen afperzen, en daar door stoffe tot ongenoegen gegeeven. Hoe 't zij, de Bisschop, geholpen door zijnen broeder, en door den Bisschop van Munster, verzamelde een Leger te Deventer, deedt daar mede eenen inval in Salland, tastte den vijand aan, geleid door de twee Heeren HERMAN VAN VOORST en door Heer DIRK VAN BOEKHORST, over won dezelve, en maakte zich meester van hunne Kasteelen. Als overwinnaar wedergekeerd na Deventer, dankte de Bisschop zijn Leger af. Doch hij genoot geene lange rust. Want als de Graaf van Gelder, in 't volgende jaar, zich meer openlijk tegen OTTO verzette, moest deeze, van nieuws, de wapens aangorden. Zijne Legermagt bestondt uit duizend Ruiters en een bekwaam getal Voetknegten. Doch vermids de Graaf van Gelder eene veel talrijker magt bij een hadt, behaalde hij, met kleine moeite, de overwinning op den Bisschop, en noodzaakte hem, de wijk te neemen na Deventer; welke Stad eerlang belegerd wierdt. Ten zelfden tijde leedt OTTO merkelijk nadeel, door eenen inval der Gelderschen en Hollanders in het Nedersticht; de laatsten, onder aanvoering van Graave FLORIS DEN IV, bemagtigden de Stede 't Gein en 's Bisschops Huis aldaar, en staken 'er den brand in. Kort daar naa wierdt 'er, tusschen den Bisschop en den Graaf, een Bestand getroffen, welke, eerlang, in een vasten Vrede veranderde. OTTO verkreeg daar bij regt op het Drostampt van Salland, tegen betaaling van tweeduizend Marken Zilvers. Aan Graave FLORIS beloofde hij achthonderd ponden, waar tegen zekere Hollandsche dienstmannen voor onderhoorigen des Bisschops verklaard wierden.

Van korten duur was de rust, welke de Bisschop, naa het sluiten van dit Verdrag, genoot. De tweedragt, gereezen tusschen EGBERT, Burggraaf van Groningen, en de GELEKINGEN, een vermogend Geslagt in die Stad, bewoog OTTO om als Scheidsman tusschen beiden te treeden. 't Gelukte hem, de partijen tot staan te brengen, en den schijn van verzoeninge te doen aanneemen. Doch de GELEKINGEN, geholpen en opgestookt door RUDOLF, Slotvoogd van Koeverden, zogten den vrede niet; zij spaarden moeite noch kosten om EGBERT eenen kans af te zien. De Bisschop, hunnen toeleg vernomen hebbende, verzamelde eenige Ruiterij in Salland; doch RUDOLF versloeg dezelve, en baande zich eenen weg na Groningen, 't welk straks belegerd, en zo zeer in 't naauw gebragt wierdt, dat de Bisschop na alle kanten om hulp moest uitzien. De Graaf van Gelder kwam hem in persoon zijnen dienst aanbieden. FLORIS van Holland zondt hem een goed deel Krijgsvolk. Met deeze magt, te Ommen bij een verzameld, brak de Kerkvoogd op na Groningen, terwijl hem de Mond- en Krijgsbehoeften, in een groot aantal Vaartuigen, langs den Vegtstroom wierden naagevoerd. Op het gerugt van 's Bisschops naderinge, brak RUDOLF op voor Groningen, en trok hem te gemoete tot bij Koeverden. Geen half uur gaans lagen hier de Legers van elkander, zijnde alleenlijk gescheiden door een open moeras. In 't eerst scheen men, door onderhandeling, den twist te zullen bijleggen. Doch 's Bisschops eisch, vorderende verbeurdverklaaring van RUDOLFS goederen, en van verscheiden zijner bloedverwanten, baarde, aan de andere zijde, zulk eene verbittering, dat men de beslissing aan de wapenen overliet. Op den zevenëntwintigsten Julij des Jaars 1226 raakten de Legers aan elkander. De Bisschop moedigde zijne benden ten strijde, door het vergunnen van Aflaaten, en 't schenken van den herderlijken zegen. 't Gevegt nam eenen aanvang in 't water. De Bisschoppelijken, meest allen zwaar gewapend, schooten te kort; zij wierden, door de Drenters, van verre met pijlen en lanzen, en van nabij met zwaarden, in menigte gedood. Schrik en wanorde baarde eene algemeene vlugt, die in 't Moeras moeilijk en gevaarlijk viel. Onder dit alles viel Bisschop OTTO zelve in 's vijands handen, die hem wreedelijk mishandelde. Met een zwaard schoor men hem de Priesterlijke Kroon zo ruuw en onzagt van 't hoofd, dat 'er vel en vleesch aan hangen bleef. Toen stak men hem den hals af, en dompelde het Lijk in het water, waar uit het, eerlang, opgehaald, den zijnen overgeleverd en na Utrecht wierdt gevoerd; in de St. Martenskerk legt het aldaar begraaven.

< >