Moor

betekenis & definitie

KAREL DE MOOR, Ridder, een vermaard Kunstschilder, gebooren te Leiden, op den 25 Februarij 1656, hadt tot Vader eenen Kunsthandelaar. Deeze, opgemerkt hebbende zijns Zoons natuurlijke geschiktheid en neiging tot de Teken- en Schilderkunst, stelde hem onder het opzigt van den vermaarden GERARD DOU. Naderhand wierdt hij een Leerling van den beroemden Amsterdamschen Portretschilder ABRAHAM VAN DEN TEMPEL. Doch vermits deeze, kort daar naa, overleedt, keerde hij te rug na Leiden, om FRANS VAN MIERIS de kunst af te zien; en eindelijk na Dordrecht, om zich onder GODEFRIED SCHALKEN te oeffenen. Klein is het getal der Kunststukken van DE MOOR, en worden, zo uit dien hoofde, als om de keurige uitvoering, greetig gezogt. De Schoorsteen van Schepenskamer op het Stadshuis te Leiden pronkt met een van 's Mans Kunsttafereelen. In den Jaare 1702 zondt hij zijn eigen afbeeldzel aan den Groothertog van Toskanen, die hem daar voor ten geschenke zondt een gouden Medailje, hangende aan een Keten van het zelfde metaal. Voor den Graave VAN ZINTZENDORF, Keizerlijken Gezant bij Hun Hoog Mogenden, schilderde hij een groot stuk, verbeeldende Prins EUGENIUS en den Hertog VAN MARLBOROUGH te paerd.