Een van de Ouden, te weten POMPONIUS MELA, die leefde ten tijde van Keizer CLAUDIUS , heeft ons aan den rechter arm van den Rhijn, welken DRUSUS heeft doen doorgraven, beschreeven een Eiland, met den naam van Flevo; hij hield het tusschen twee plaatzen, daar de naauwe Rivier, niet verre van elkander wijkende oevers, een groot Meir word, en daar zij weder enger geworden, met een stroom uit het Meir voortvloeit. Men kan niet twijffelen, of hij bedoeld de ligging omtrent de Stad Kampen. Maar over het tweede zijn het de Schrijvers van onze en de voorgaande eeuw niet eens Ieders gevoelen voor zijne eigen rekening laatende, houde ik voor vast, dat de Rivier weder naauwer wordende, misschien al van dien tijd af, dat DRUSUS de leiding des Rhijns gemaakt heeft, toe de Regeering van ARNULPHUS, of laater, daar ten piaatze geweest zij, daar men hedendaags de Lemmer heeft, on Takezijl, gelijk hier na, op FLEVUS FLUVIUS (de VIiestroom) nader zai worden aangetoond. Dit Eiland is derhalven geweest, ter plaatze daar men nu twee kleinder Eilanden heeft, namelijk Ens en Urk, welke te gader, denkelijk, ten tijde van MELA, maar één Eiland, van breede uitgestrektheid, zullen geweest zijn. Het tweede ligt regt tegen over Takezijl, en het Diep, dat derwaarts loopt, in Hemelummer Olde Paarderadeel. Ik zoude mij grootelijks verwonderen, hoe de groote CLUVERIUS hier in heeft kunnen verschllen van ORTELIUS, die ook vast stelde, dat het hier moest zijn, indien het niet bleek, dat hij niet genoeg bedagt geweest is om zijne gedachten ,
waar mede hij vooringenomen was, naar de waare gesteldheid der zaaken te richten. Wat meer is, hij zelve houd staande, dat overal in de schriften van MELA, PLINIUS, en TACITUS, niet Flevo en Flevus maar Fletio en Fleum moet geleezen worden: als of het buiten tegenspraak ware, dat deeze benamingen, van de woorden Fliet en Flie naar de Lalijnsche taal gebogen, af kwaamen.
ALTENA Part. I, p. 59, MELA Lib. III. Cap. 2.