is de Stad, die ook Castellum Flevum genaamd werd. PTOLEMEUS telt, onder verscheidene Steden van Groot Germante, voor bij het Oostelijk gat van den Rhijn, in de eerste plaatze, Fleum, het welk onder de Regeering van Keizer TIBERIUS, niets meer dan eene sterkte of vesting was, en van TACITUS Flevum genaamd word.
De Heer ALTING toond zeer wijdloopig, dat deeze zeer voortreffelijke Aardrijksbeschrijver, door andere misleid, hier groote misslagen begaan heeft, en neemt tot een voorbeeld, de zeven Zeegaten, waar door men, ten tijde van gemelden PTOLEMEUS, op de kusten der Taxanders, Bataven en Friezen, alleen in de Noordzee konde uitvaaren: als
1. dat van de Maas;
2. het westelijke gat van den Rhijn;
3. het midden gat van den zelven;
4. het oostelijk gat;
5. de Marnamaasche haven;
6. het gat van de Vecht; en
7. dat van de Elons.
Vervolgens toont hij, dat zo wel de overzetting van den Griekschen Text, als de Exemplaaren der Reisboeken, merkeli|k verschillen in talen merkletteren, ontstaan door fouten van afschrijven en drukken. Dit alles naauwkeurig overwogen, en in sommige talletters eenige veranderingen gemaakt hebbende, besluit hij, dat de Stad Fleum, daar PTOLEMEUS van meldt, en de vesting Flevum, daar TACITUS van schrijft, ten naaste bij geweest zijn ter plaatze, daar men nog hedendaags den naam vindt , namelijk in Visvliet, aan het watertje de Lauwers, of in Fliedorp, aan de Rivier Hunsing. Wil, echter, iemand, zegt hij, de gemeene Ieezing, (waarin hij talletters verandert) behouden, ik wil daar niet hardnekkig tegen gaan. En dan zou de omtrek van den passer te zamen komen, een weinig boven de Hunsing, niet verre van Groningen; dat al door sommigen, vóór meer dan tweejaaren geoordeelt is. Ja watText, (zegt hij) men ook van alle Leezingen wil volgen, zal Fleum altijd blijven tusschen de Lauwers en de Eems, Doch zij wijken te verre af, die, volgens CLUVERIUS, het bij het oostelijk gat van den Rhijn Flevum genaamd, gezogt hebben.
ALTING, Germ, Inf. p. I. p. 53.