een klein Eilandtje in de Zuiderzee, legt ruim drie Duitsche Mijlen Oost-Zuid-Oost van Enkhuizen. Het wordt in zijn omtrek op omtrent een uur gaans begroot, In zijn grootste lengte is ’t omtrent vierhonderdvijftig Rijnlandsche Roeden lang, en in de grootste breedte omtrent tweehonderd Roeden breed.
Het bestaat ten deele uit Hooiland, met roodagtig Zand, en op zommige plaatzen uit eenigen Leemgrond. Het Westelijkste gedeelte is Weiland, ’t welk als een Gemeente of Gemeene Weide gebruikt wordt, waar toe ieder lngebooren van Urk regt heeft om het te beweiden. Ieder Huisgezin mag echter niet meer dan twee Beesten weiden, en uit het getal der Huisgezinnen, ‘t welk op omtrent zeventig begroot wordt, blijkt dat ieder der Ingezeetenen hier omtrent zijn aantal niet in de Weide brengt, dewijl ’er doorgaans maar tusschen de veertig en vijftig Beesten op het Eiland gerekend worden, die hier hunnen leeftogt kunnen vinden. Het grootste gedeelte van Urk, aan de Oostzijde, is Hooiland, ’t welk van ’t Weiland met een Sloot wordt afgescheiden. Van dit Hooiland bezit de een der Ingezeetenen minder, de ander meer; en wordt het zelve verkogt of verhuurd, of ook het Hooi bij Verkoop aan malkanderen overgedaan. Ieders gedeelte is door Paaltjes onderscheiden. Dit Hooiland is echter niet genoeg, om 's Winters de Koebeesten te voeren: waarom de Ingezeetenen genoodzaakt zijn nog een gedeelte Hooi van de vaste Kust te haalen. Voorheenen was ’er aan den Zuidwestkant nog een stuk Lands, met een Huis, de Heeren Kamp genaamd, dat afzonderlijk als het Land van den Heer aangemerkt en verhuurd wierdt, doch dit onderscheid is niet meer bekend. Het Eiland is van het Noordwesten tot aan het Zuiden met Paalen verterkt, tegen het afneemen der Stranden. Het Westelijkste gedeelte is hoog Zand; doch het Oostekste wordt met een Dijkje beschermd, dat echter ’s Winters overloopt, laatende het laagste gedeelte van ’t Eiland niet Poelen bezet, die altoos met water staan. Dewijl ’er op Urk veele zwaare Steenen gevonden worden, heeft men de proeve genomen om hier mede de stranden, gelijk elders de Dijken te beveiligen; doch, wat ’er aan mooge haperen, men heeft hier de afkeering van het water door Paalwerk van grooter nut bevonden, dan door Steenen, die door den zwaaren slag van water veelal over hoop geworpen worden. Op het Eiland zijn verscheiden Waterputten van zoet water, ter diepte van vier of vijf vademen, ten dienste van Menschen en Vee. De geringe Bedijking, waar van wij gemeld hebben, is onder geen Heemraadschap.
Bij de opneeming in den Jaare 1632, vinden wij voor Urk zevenenveertig Huizen in de Lijsten der Verponding, en in den Jaare 1749 zijn ’er drieënzestig Huizen geteld. Voormaals waren deeze Huizen zonder Schoorsteenen, en men liet den rook ter Deure of ten Venter uitvliegen: doch zedert eenige jaaren hebben die van Urk zich ook van Schoorseenen bediend. De lasten, waar voor het Eiland in de Quohieren is aangeslaagen, zijn echter zedert veele jaaren, om den soberen toestand der Ingezeetenen, niet in ’s Lands Kasse gekomen, en blijven zij ook deswegen, ongetwijfeld om de zelfde reden, zonder vervolg, zo wel als wegens het heffen der Excijnzen. Zij moeten echter het eene jaar door het andere omtrent duizend Guldens aan Lasten opbrengen, waar van driehonderd Guldens gerekend worden voor het onderhouden der Bedijking; driehonderd Guldens voor het Veer der kleine Schuitjes, waar mede de Ingezeetenen uit de grooter Vaartuigen, die niet tot aan den Wal kunnen koomen, aan het Strand worden gevoerd; wijders honderd Guldens tot de Wedde van den Predikant, honderd Guldens voor de Vroedvrouw, en tweehonderd Guldens voor den Schoolmeester. Men telt omtrent zeventig Huisgezinnen op Urk, die driehonderdnegenëntachtig Persoonen, zo oud als jong uitleveren, waar onder honderdachtënzestig Ledemaaten, gelijk dezelve in September 1750 geteld zijn. Hier van waren zesenzeventig getrouwde Paaren, vijftien Weduwnaaren, negen Weduwen, vierenveertig ongehuwde Manspersoonen boven de vijftien, en eenëntachtig beneden de vijftien jaar; tweeëndertig Vrouwspersoonen boven en zesenvijftig beneden da vijftien jaaren.
Het Dorp legt op het hooge Land. Van het Eiland Urk wordt getuigd, dat het voorheenen grooter, ja zelfs aan Emmeleroord vast geweest is; en vrij diep in Zee na den kant van Emmeleroord zou wel eer een Kerk gedaan hebben, en de plaats hier omtrent wordt nog door de Zeelieden het Urker Kerkhof geheeten. Dit Kerkhof legt wat minder dan tweehonderdertig Roeden in Zee hemels breedte gerekend. Nog zou ’er eene andere Kerk ten Zuiden van het Eiland en ten Oosten der Diepte, het Val van Urk genoemd, gedaan hebben. De Vuurbaak van Urk, die in den Jaare 1649, nog honderdtwaalf voeten van den Zeekant stondt, wierdt, in den Jaare 1661, door het inëeten van het Strand, niet meer dan dertig voeten van de Zee bevonden; waarom, in den Jaare 1662, deeze Baak met Steenen beschaast wierdt. Deeze Vuurbaak wierdt hier voor de eerstemaal, in den Jaare 1617, ongeregt, en naderhand dieper landwaards in gezet. Bij dezelve staat ook een Koolhuis.
Van Urk wordt gemeld in een open Brief van OTTO DEN GROOTEN van den Jaare 968. OTTO DE GROOTE zou het Eiland met Nardinger land of Gooiland en Eemland aan Graave WIGMAN VAN ZUTFEN geschonken hebben, van hem zou het aan de Abtdy van Elten gekomen zijn; waar aan nog jaarlijks eenig Regt voor Urk betaald wordt. Men leest ook van Urk in een anderen Brief van OTTE DEN III, van den Jaare 996. Ook vindt men het in een Brief van den Jaare 1134, gegeeven door LOTKARIOS DEN II. Eertijds zou het aan het Graafschap de Kuinder, onder Overijssel behoord hebben; doch wij vinden geen bescheid hoe het aan Holland geraakt is. In den Jaare 1588, beweerde men, dat Urk altijd een Leen van Holland geweest is en aldus onder Overijssel niet behoorde.
Onder de Ambagtsheeren of Heeren vinden wij eenen DIRK VAN ZWIETEN, in den Jaare 1397, gemeld. Het heeft ook toegekomen aan het Geslagt VAN DE ZOUDEN-BALCHEN, uit het welk het aan dat van VAN DE WERVE gekomen is, en door JOHAN VAN DE WERVE, in den Jaare 1660, verkogt aan Burgemeesteren der Stad Amsterdam, die 'er een Sterfheer over aanstellen. Burgemeesteren bezitten het met Regt van Hooge Heerlijkheid, en indien ’er een Crimineele zaak voorvalt, komt het Geregt van Urk met den Ambagtsheer raadpleegen.
De Regeering bestaat uit den Schout, die thans te gelijk Sekretaris is, en vier Burgemeesteren, die jaarlijks uit een dubbel getal, door hen benoemd, en door den Heere van Urk verkooren worden. Hier is een Kerk, tot welker bedieninge de eerste Predikant in den Jaare 1629, beroepen wierdt. Hij behoort onder de Klassis van Enkhuizen. Naar maate van het getal der Ingezeetenen, plagten ’er veele Roomschgezinden te zijn, die door den Priester van Ens bediend wierden; doch men vindt ’er thans geen één Roomschgezinden. De Ingezeetenen zijn hier allen Visschers, die veel op de Bothvangst plagten te vaaren; doch thans visschen zij meest al in de Noordzee op Schelvisch, Schol en Tong, die of bij hen aangehaald, of door hen zelven te Amsterdam ter Markt gehragt wordt. Zij hebben vijf- of zesenveertig Visschuiten en twee Koffen, ten dienste der Eilanders, om goederen af en aan te vaaren van Amsterdam.