een aloud en aanzienlijk Geslacht in Pommeren, ’t welk verscheiden dappere en geleerde mannen heeft voortgebragr. Onder deeze was geen van de geringste HEINO HENDRIK FLEMMING, Generaal Veldmarschalk, gebooren in het Jaar 1632. Na zijne studien, op verscheiden Hooge Schoolen, zo in de Wiskunst als Geschiedenissen, te hebben voortgezet, leerde hij, in Frankrijk, alle Ridderlijke oeffeningen, en bezigrigde veele Landen. Hij diende eenigen tijd ter Zee, onder den Admiraal DE RUITER. In het Jaar 1657 begaf hij zig in dienst van Brandenburg, en daar na in dien van den Keizer, doch vervolgens wederom onder den Keurvorst van Brandenburg, daar hij tot aanzienlijke krijgsampten verheven werd.
Na den veldtogt van den Koning van Poolen tegen de Turken te hebben bijgewoend, kwam hij in de Nederlanden, en was tegenwoordig bij de belegering van Naarden, door WILLEM DEN III, en andere onderneemingen der Geallieerden. Zijn dapper gedrag was oorzaak, dat de Prins van Oranje en de Gouverneur der Spaansche Nederlanden hem verscheide aanzienlijke bedieningen aanboden; doch hij verkoos in dienst van Brandenburg te blijven, waarin hij ook tot zijnen dood volhardde; bekleedende de grootsle Staats- en Krijgsampten. Na dat hij, nevens zijnen broeder, GEORGE KASPER FLEMMING, tot den Gravenstand verheven was, overleed bij, in het Jaar 1706. Ik twijffel niet, of FLEMMING, welke ons eene beschrijving van de belegering van Oostende heeft nagelaatean was mede uit dit Geslacht afkomstig. '