ook wel Watergraafs- of Watergrafts-Meer genaamd, is een bedijkte Polder, aan de oostzijde van den Amstel, bijna een vierde uur gaans van de Stad Amsteldam, west- en noord-waards de Banne van Diemen, en ten zuiden van de Outewater-, of Over-Amstel-Polder. Deze Meer, uit de genoemde Stad komende, nadert men langs twee wegen: den Outewaaler Weg, de Muiderpoort uitgaande, en langs de oostzijde van den Amstel, van buiten de Weseperpoort.
De naam van Watergraafs-Meer is de oudste, waarschijnlijk, ontleend van een Graft of gegraaven Vaart, die, van ouds, in deze Meer plagt te loopen, en reeds in de zestiende eeuw in wezen was. Dan de meest bekende of gebruiklijkste, is die van de Diemermeer, naar het Dorp Diemen.
Voordat deze Meer bedijkt was, behoorde dezelve aan de Stad Amsteldam; hebbende, waarschijnlijk, voorheen behoord aan de Ambachtsheerlijkheid Amstelveen, of Nieuwer-Amstel, in het jaar 1539, van Stads wegen, gekogt van de Heeren VAN BREDERODE. De visscherij van de Diemermeer, werd, in het jaar 1543, van Stads wegen verpacht. Ook had de Meer, van ouds, door eenen wijden mond, gemeenschap met den Amstel. Het water stond, omtrent dezen mond, vooral bij stormachtig weder, veroorzaakt door oostelijke of noorde winden, zo hol, dat de voorbij vaarende Schepen en Schuiten ’er zeer door bekommerd, ja, somtijds, in merklijk gevaar gebragt werden.
Om dit ongemak weg te neemen, werd, door de Vroedschap der Stad Amsteldam, in het jaar 1569, in beraad genomen, om eenen Vaart te graaven binnen den Zeedijk, langs en om de Meer, tot in den Amstel, door welken men, van gemelde Stad af, boven in den Amstel zou kunnen komen, zonder den mond der Meer voorbij te zeilen; dan, dit bleef alleen bij de beraadslaaging. In het jaar 1583 nam men dit wederom in overleg; maar het bleef ook daar bij. Van tijd tot tijd werden ’er meer dergelijke besluiten genomen, doch niet ten uitvoer gebragt.
Met den aanvang van het jaar 1622, deed de Advokaat CORNELIS VAN DAVELAAR, en zijne medestanders, aan Heeren Burgemeesteren, een verzoek, om de Diemermeer te mogen bedijken en droogmaaken. Doch het liep aan tot den 14den Mei des jaars 1624, eer zij daartoe Octroij verkreegen, van 's Lands Staaten. Bij hetzelve werd de bedijkte grond, aan de Stad of derzelver rechtverkrijgenden, ten eeuwige dage, in eigendom afgestaan, onder eene jaarlijksche Recognitie, ten behoeve der Graaflijkheid, die, nogthans, twee jaaren daarna, te niete gedaan is. Ook werd, aan de Stad, toegestaan, vrijdom van verpondingen en andere imposten, voor de Meer, geduurende den tijd van vijftien jaaren; welke vrijdom, naderhand, voor dertig jaaren verlengd werd, als ook vrijheid van Graaflijkheids tollen voor altoos; wijders het recht om de bedijkte Meer te doen bestieren, bij eenen Dijkgraaf, op de benoeming van Hoofdingelanden, door ’s Lands Staaten te kiezen, en ook bij eenige Heemraaden en andere gewoonlijke Amptenaaren.
Aan Dijkgraave en Hoogheemraaden werd afgestaan, het recht, om Keuren op de bedijking te maaken; doch het hoog, middelbaar en laag gerecht, over alle andere zaaken, zou blijven aan de Graaflijkheid, en aan de Amptenaars, door de Graaflijkheid aangesteld. Op grond van dit Octroij, werd de bedijking ondernomen, en voltrokken in het jaar 1629. Burgemeesteren van Amsteldam, van wegen de Stad, eigenaars van den bedijkten grond zijnde, verkogten denzelven, bij kavelingen van tien Morgens, aan de meest biedenden; behoudende alleenlijk dertig Morgens voor rekening van de Stad, als blijvende daardoor Hoofdingelanden van den bedijkte Polder.
Het liep aan tot in het jaar 1640, eer, op oefening van de hooge en laage Jurisdictie in de Meer, eene nieuwe schikking, bij de Graaflijkheids Rekenkamer, gemaakt werd; zij besliste toen de geschillen, die over de laage Jurisdictie, onder de naastbijgelegene Bannen van Amstelveen, Diemen en Ouderkerk, ontstaan waren.
De Meer begon naauwlijks in welstand toe te neemen, of zij liep, tusschen den 5 en 6den Maart des jaars 1651, door de doorbraak van de St. Anthonies of Diemerdijk, geheel en al onder water, zo als wij, op het voorgaande Artikel, gezegd hebben. Tegen het einde van het volgende jaar verkreegen de Ingelanden, tot het beverschen van de Meer, en het herstellen der Dijkaadje, Octroij van ’s Lands Staaten, en vernieuwing van voorrechten, voor den tijd van tien jaaren.
Reeds te vooren hebben wij gezegd, dat, tot behoud van dit ons Vaderland, in het jaar 1675, de Diemerdijk doorgestoken, en de Meer ondergezet werd. Het liep toen aan tot in het jaar 1678, eer Hoofdingelanden, Dijkgraaf en Hoogheemraaden vernieuwing van het Octroij verkreegen. Thans werden aan dezelven de voorige vrijheden, voor den tijd van vijftien jaaren, vergund; en toen besloot men ook, de Meer in een beteren staat te brengen, zo als ook geschiedde. In het jaar 1702 werd, daardoor, dezelve gelukkig behouden.
Wat de gedaante of gesteldheid dezer Meer aangaat, dezelve ligt beslooten in een Ringdijk, die drie-en-zestig honderd roeden in den omtrek beslaat, en alomme, behalven langs den Amstel, en aan het Nieuwe Diep, eene Braak, tusschen de Meer en den Zeedijk, ter plaatse daar weleer de Buurt Ypesloot gelegen heeft, omringd is van een breeden Ringsloot.
De Visscherij, in dien sloot, wordt door de Stad Amsteldam, als den eigendom daarvan bezittende, telkens, voor zeker getal van jaaren, in erfpagt, aan Dijkgraave en Hoogheemraaden, uitgegeeven, die dezelve, bij kleine gedeelten, wederom aan bijzondere persoonen verhuuren. De Visscherij, binnen den Polder, wordt, door Dijkgraave en Heemraaden, aan de Ingelanden, mids ten minsten vijf morgens Lands bezittende, onder zeker jaarlijksche Recognitie, toegestaan, en het geld, daarvan komende, alle jaaren, besteed tot het planten van visch in den Polder; om welke vischplanting bij te woonen, de Ingelanden, op zekeren gestelden dag, genodigd worden.
De grootte van de Meer is zeven honderd en vijftig Morgens; waarvan, echter, maar zes honderd twee-en-zestig Morgens, drie honderd en drievierde roeden, in de gemeene lasten dragen. In het jaar 1730 telde men ’er twee honderd zeven-en-twintig huizen, waaronder, zo als bekend is, eenige zeer aanzienlijke Buitenplaatsen en Lusthoven zijn. De grond der Meer, die veenachtig is, en, gelijk men wil, hier en daar, wellen van helder en zoet water heeft, is, buiten de Huizen en Lusthoven, aangevuld met Wei- en Warmoeslanden; de Warmoesiers brengen hunne groenten, op de Prinsegraft, aan de Oude Kerk, en ook wel op de Joode Groenmarkt, te koop.
De Meer word doorsneden van twee groote wegen: den Middelweg, die van den Outewaalerbrug tot aan de Hartsvelderbrug loopt, en, in het jaar 1753, geheel bestraat is, en de Kruisweg, zijnde de langste, beginnende aan ’t Zandpad, over de Groote Duivendrechtsche Polder, en eindigende aan het Nieuwe Diep, De Outewaalerbrug is, in het jaar 1762, zeer fraai van steen herbouwd, en op denzelven een sierlijk ijzeren Tolhek geplaatst, tusschen twee hardsteenen zuilen, waarop, aan de eene zijde, de Wapens van Amsteldam en van de Watergraafs-Meer, in wit marmer, zijn uitgehouwen. Het laatste bestaat uit een wit schild, waarop staan de letters W, G. M., welk Schild, door een Zwaan, met uitgebreide vleugelen, in de biezen staande, van agteren word vastgehouden. Aan de andere zijde staat het Wapen van den toenmaligen Bailjuw en Dijkgraaf, den Ed. Groot Achtb. Heere WILLEM VAN HEEMSKERK, Burgemeester der Stad Amsteldam.
De Herbergen, aan dezen Brug, en de vier bevoorechte Herbergen in de Meer, schoon buiten de Vrijheid der Stad leggende, bemalen, nogthans, excijns aan de Stad. Even over dezen Brug, op den zuidwestelijken hoek van den Middelweg, staat het Rechthuis van de Meer, tegen ’t welk het Schavot word opgerigt, en de lijfstraffe ten uitvoer gebragt. Dit Rechthuis was eerst een klein en gering gebouw, in tegenoverstelling van het tegenwoordige, ’t welk, in het 1777, geheel, trots en sierlijk, met een Toren en Uurwijzer daarop, herbouwd is.
Behalven dezen Middelweg en Kruisweg, loopen ’er nog verscheidene Laanen in de Meer, van welke eenige geen doortocht hebben. De voornaamste van die zijn Pauwenlaan, de Groene of Burghortstlaan, de Klooster of Schelplaan, en de Schaagerlaan. De laatste en de fraaiste, heeft eenen Rijweg naar den Middel- of Kruisweg, beginnende mede aan den Ringdijk, niet verre van de Herberg de Schulp, of den Schulpbrug, die, over den Ringsloot, aan den Amstel legt, en loopt, met verscheidene kromten, tot aan het einde van de Maliebaan, die, omtrent vijftig roeden aan deze zijde van den Kruisweg, aangelegd is, en aan den Middelweg begint. Deze Maliebaan heeft de lengte van drie honderd en zeventig roeden, en, aan het einde, een zogenaamd Maliehuis; een Herberg, welke thans minder bezogt word, dan in vroegere jaaren, toen het Maliespel ’er nog geoefend werd. De Baan is geheel vervallen, wordende, nu en dan, gebruikt tot het rijden of harddraaven om een zilveren zweep, en ter wandeling. Dus is ook de Keur, nog laatst in het jaar 1759 gemaakt, buiten gebruik geraakt.
Doordien de Landen in de Meer veertien voeten laager liggen, dan het buitenwater, is men verplicht, het overtollige Polderwater, ter hoogte van vijftien voeten, optemaalen. Tot in het jaar 1743, bediende men zig daartoe van vier Watermolens met Schepraderen, doch thans van twee, voorzien van zekere waterschijven, uitgevonden door eenen ANTHONIE DE JONG, en naderhand merklijk verbeterd, door wijlen den Heer JAN JACOB HARTSINCK, in leeven Heemraad en Schepen der Meer; welke twee Molens meer nut doen, dan de voorige vier. Ook hebben deze het voordeel, dat ze, zelfs bij harde vorst, konnen doormaalen. Daarenboven heeft men ondervonden, dat de grond ’er veel door verbeterd is.
Wat de Regeering der Meer betreft, deze bestaat uit eenen Dijkgraaf, die tevens Baljuw is, en vijf Heemraaden, die ook Schepenen zijn; voorts één Secretaris, één Penningmeester en één Gerechtsbode.
De Keuren van de Watergraafs Meer zijn, van tijd tot tijd, zeer vermenigvuldigd, en meest alle vernieuwd en in order gebragt in het jaar 1757, onder het opzicht van den toenmaligen Bailjuw, den Heer en Mr. PIETER RENDORP, Heer van Marquette, Burgemeester van Amsteldam; dezelve zijn, te zamen, in één groot octavo boekdeel, bijeengebragt, en beslaan 104 bladzijden.