Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

DANKERTS, BARTHOLOMEUS

betekenis & definitie

een man, die zig, als Burgemeester en Bailjuw van Ter Goes, in Zeeland, zeer berugt gemaakt heeft. In Zeeland, zo wel als in andere Provintien, waren, in het jaar 1655, merkelijke beroerten, over het aanstellen der Regeering, ontstaan.

Sedert het jaar 1653, waren, te Goes, eenige lieden in de Regeering gekomen, die het huis van Oranje waren toegedaan, en daardoor, in het volgende jaar, eenige hersteld, die, na den dood van WILLEM DEN TWEEDEN geweerd waren. Nadat DANKERTS, die mede tot dezelven behoorde, in 1655, tot Burgemeester en Bailjuw was aangesteld, ontstonden ’er, op nieuw, merkelijke beweegingen, die, door de Gemagtigden der Staaten, gestild werden.Op het einde van het jaar 1656 rees ’er verschil, over het verkiezen van twee Rentmeesters, waarvan de benoeming tot de jaarlijksche Wethouderschap, die in den volgenden zomer geschieden moest, grootendeels afhing. De stemmen staken tusschen de Prinsgezinden en die van de Loevesteinsche factie. De eersten wilden het geschil aan de Staaten van de Provintie verbleeven hebben, doch de anderen aan de Steden, daar zij de sterksten waren. De Burgers koozen mede partij, en waakten met dubbelde wachten, om niet overvallen te worden door Staatsch Krijgsvolk, waarmede zij bedreigd werden. Bij gelegenheid dat beide partijen Ronden deeden, en elkander, bij nacht, ontmoetten, geraakten zij handgemeen. GILLIS VAN DER NISSE, Kapitein der Burgerije, werd doorschoten, en twee Burgers werden gewond; waarvan de eene, JACOB GORSSEN genaamd, het bestierf.

Het huis van den Oud-Schepen BENJAMIN VAN DER STEENE, daar de Prinsgezinden vergaderd waren, werd geplonderd. De Bailjuw DANKERTS werd ontschutterd, en, door de Burgerij aangetast, genoodzaakt, zijn ampt neder te leggen. Zijn aanhang had veel moeite gedaan, om hem te doen herstellen.

DANKERTS, uit Goes geweeken zijnde, nam, in de maand Mei des jaars 1658, op een vroegen morgen, zijnen slag waar; hij kwam, met eenigen van zijnen aanhang en een aantal Soldaaten, door de Oostpoort, binnen de Stad, maakte zig meester van het Stadhuis, en zette zig op zijne oude plaats, zeggende aldaar te willen leeven en sterven. Doch alzo hem niemand der Burgers toeviel, en de Schutterij ter bescherming van de toenmalige Regeering in de wapenen kwam, moest, hij het Stadhuis en de Stad welhaast wederom verlaaten. Sedert werd hij in een boete van vijf honderd ponden Vlaams beslagen, en uit Goes en Zuid-Beveland gebannen, terwijl ’er een ander Bailjuw, in zijne plaats, werd aangesteld.

Zie Vaderl. Historie, XII Deel, p. 399. enz.

< >