was eerst Notaris in 's Gravenhage, en, in den jaare 1618, te Amsteldam, alwaar hij zig zeer berucht maakte, door het schrijven van Schotschriften, tegen ’s Lands Advocaat VAN OLDENBARNEVELT. DANKERTS werd, op den eisch van het Hof, te Amsteldam gevat, en in gijzeling gezet; doch men weigerde, volgens de Privilegiën der Stad, hem overteleveren.
Hij bleef dan in gijzeling, tot dat de Advocaat gevat was, waarna hij werd losgelaaten, en eindelijk, gelijk WAGENAAR, uit UITENBOGAARD, (zonder nader bewijs) zegt, nog beloond, voor het geene hij gedaan en geleeden had.Wij gelooven niet, het geen DANKERTS aan OLDENBARNEVELT ten laste leide, naamlijk, dat hij honderd en twintig duizend dukaatjes ontvangen had; doch gelooven even min, dat DANKERTS, voor dit zijn lasterlijk schrijven beloond geworden is; maar wel dat UITENBOGAARD sterk op hem gebeeten was, om dat bij van dezen gezegd had, dat hij tagtig duizend guldens, in goudene Albertinen, te Brussel ontvangen had; ’t geen ons even ongelooflijk voorkomt. Doch, om die en andere redenen, kunnen wij ook het gezegde van UITENBOGAARD, zo vrijmoedig door WAGENAAR overgenomen, niet voor waarheid aanneemen: te minder nog, om dat WAGENAAR, uit UITENBOGAARD, verder zegt, dat men den Advocaat nimmer iets, van 't geene hem, door dezen mensch, aangewreeven was, geregtelijk heeft te last gelegd, Dus, bij de Rechters, als een logen aangemerkt zijnde, had hij ’er, onzes bedunkens, ook geene belooning, hoe genaamd, voor verdiend. Eindelijk, kon UITENBOGAARD weeten dat hij beloond was, hij had ook kunnen weeten, waar mede, en door wien, die belooning geschied ware.
Zie Vaderl. Historie, X Deel, p. 201-203.