verdient onder de Nederlanders, die de kunst, om het penceel te behandelen en de verwen te mengen, meesterlijk verstonden, eene voornaame plaats. Hij was geboren te Antwerpen, en woonde aldaar, vóór zijn vertrek, bij zekeren ANTONIJ PALERMO.
In Italiën had hij tot medgezel eenen STELLO, met wien hij verscheidene kunststukken vervaardigde. Doch deze zijn makker sneuvelde, bij het vieren van één der Pauslijke Feestdagen, op den brug van het Kasteel, door een vuurpijl, die hem op de borst trof. COIGNET vertrok toen naar Napels, Sicilië, en andere gedeelten van Italië, vervaardigende veele stukken, zo in olieverw, als in Fresco. In het jaar vijftien honderd een-en-zestig kwam hij te Antwerpen in ’t Schilders Gild, of onder de Kamer der Violieren. Hij hield, geduurende zijn verblijf aldaar, zig bezig met het schilderen van tafreelen op doek, en bediende zig, nu en dan, van de hand van CORNELIS DE MOLENAAR, bijgenaamd SCHEELE NEEL.
Onder de kooplieden, die minnaars van de kunst waren, werd hij zeer vermaard; deze noemden hem GILLES MET DE VLEK, om een lidteken, 't welk hij op den wang had, en volmaakt naar een een muis geleek; zijne moeder, van hem zwanger zijnde, had, zo men zeide, van zulk een dier geschrikt.
Ten tijde van het verblijf des Hertogs VAN PARMA, week hij, wegens den oorlog, naar Amsteldam, alwaar hij zig nederzette. Schoon het hem ’er niet kwalijk ging, verhuisde hij, echter, vandaar naar Hamburg, alwaar hij in het jaar zestien honderd overleed.
Die hem gekend hebben, getuigen, dat hij van een vrolijken en korstwijligen aart was; kluchtig, maar fiks in zijne manier van schilderen: op alles gevat, ’t zij in beelden, landschappen, gronden, enz. aanteleggen. Ook had hij eene zonderlinge bekwaamheid om nachtgezichtjes te verbeelden; brengende, veeltijds, het goud, op een fraaije wijze, daarin te pas, om het licht van een kaars, fakkel of lamp levendig en natuurlijk natebootzen. Van den eenen werd hij hierover gepreezen, en van den anderen gelaakt. Meer was in hem te berispen, dat hij zig niet ontzag, de copijen, door zijne Leerlingen gemaakt, voor echte stukken van hem zelven, schoon hij ’er weinig of niets aan gedaan had, te verkoopen. Meest bediende hij zig van dezulken, die gemaakt waren door eenen KLAAS PIETERS, wiens vader een Goudsmid te Amsteldam was. Eene uitteerende ziekte belette hem en zijnen oudsten broeder, die mede een goed schilder was, tot eenen maatigen ouderdom te komen; beiden stierven in het best van hun leven.
Zie VAN MANDER, I Deel, bl. 331, enz.