Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

BROEKHUIZEN, JOHAN VAN

betekenis & definitie

of JANUS BROEKHUSIUS, geboren te Amsteldam</i>, den 20sten November 1649. Zijn vader, GERRARD BROEKHUIZEN, was aldaar een Hoedestoffeerder, en daarna Klerk ter Secretarije van de Admiraliteit ter zelfder stede: zijne moeder, EVA VOS, was aan de aanzienlijke geslacht en van WITSEN en KUDDE vermaagschapt.

JOHAN genoot, in zijne jeugd, het onderwijs in de geleerde taalen, van den toenmaligen Rector der Latijnschen schoole, ADRIANUS JUNIUS. Reeds in dien tijd betoonde hij een ongemeene zucht voor de dichtkunde der Latijnen. Men verhaalt van hem dat hij meer dan vijftig Latijnsche versen, wanneer hij dezelven slechts ééns gehoord of geleezen had, van buiten kon; doch dat hij daarentegen de regels der Logica nimmer in zijn geheugen kon prenten. Nadat hij de Schoolen doorloopen was, besteedde hem zijn oom, die hem, na den dood zijns vaders, tot eenen tweeden vader verstrekte, in een Apotheek, waarin hij eenige jaaren doorbragt, zonder, echter, de Latijnsche poëzij te vergeeten; integendeel oefende hij zig daarin meer en meer. Een wederzin voor zijn beroep opgevat hebbende, begaf hij zig tot den krijgsdienst, waarin hij spoedig tot Vaandrig verheven werd. Schoon hij den dienst getrouwlijk waarnam, was de Latijnsche Dichter PROPERTIUS zijn geduurige metgezel. Onder het bevel van den vermaarden DE RUITER deed hij een togt ter zee. In het begin des jaars 1673, werd hij, in zijne geboortestad, Luitenant over een Vaandel der stads Bezettinge. Behalven dat nam hij den dienst te land waar, en woonde sedert verscheidene veldtogten eu belegeringen, in Duitschland en de Nederlanden, bij. Na het sluiten van den vrede te Nijmegen, zette hij zig eenigen tijd te Utrecht neder, en gaf zig aldaar geheel en al aan de boekoefeninge over. Vandaar kwam hij in Amsteldam, alwaar hij vlijtig arbeidde aan eene verbeterde uitgaave van zijnen geliefden PROPERTIUS. Terwijl hij hier zijn verblijf hield, werd hij lid van een Kunstgenootschap, dat eenmaal ter weeke bijéén kwam. Het bestond uit aanzienlijke en geleerde mannen: HULFT, HUIDECOPER, HEIKCK, GEELVINCK, FRANÇIUS, enz. Burgemeesler HUDDE bewerkte dat hij Kapitein werd van één der Vaandelen van Stads bezetting. Toen dit Vaandel, na het sluiten van den Rijswijkschen vrede (1697) afgedankt werd, behield BROEKHUIZEN echter zijne wedde. Sedert dien tijd hield hij zijn verblijf in een gehuurden tuin onder Amstelveen, daar hij menig bezoek van geleerde en aanzienlijke mannen ontving; aldaar hij sleet de laatsle jaaren zijns levens, met zig in het maaken van stichtelijke poëzij te oefenen. Na lang gezukkeld te hebben, overleed hij, den 15den December des jaars 1707, en werd, na vijf dagen, volgens zijnen laatsten wil, te Amstelveen begraaven.

Wat zijnen arbeid betreft, PROPERTIUS en TICULLUS zijn, met voortreffelijke verbeteringe, door hem in ’t licht gegeeven; als ook de gedichten van SANASARIUS en anderen. Zijne eigen Latijnsche poëzij is, door D. VAN HOOGSTRAATEN, in den jaare 1711, ter persse bezorgt, en weinig tijds daarna ook zijne Nederduitsche gedichten, voor welke het verhaal van ’s mans leven geplaatst is. Kort na zijn overlijden deed de Hoogleeraar P. BURMAN eene Redevoering, daarop toepasselijk. Nadat het sterflijke deel van BROEKHUIZEN tot in het jaar 1767 gerust had, en dus bijna vergeeten was, uitgezonderd bij de Dichtminnaars, werd, in de Kerk van Amstelveen, op kosten van den Wel Ed. Gestr. Heer en Mr. ABRAHAM CALKOEN, Heer van Kortenhoef, toen Baljuw en Dijkgraaf van Amstelland, naderhand Hoofdschout der Stad Amsteldam, ter gedachtenisse van dezen beroemden Dichter, een net en zindelijk grafteken opgericht: hetzelve bestaat in een aloude lijkbus van blaauwen arduinsteen, rustende op een dergelijk voetstuk, voor hetwelke het volgende vers van den Hoogleerlaar BURMAN, op een wit marmer tafreel, is uitgehouwen.

D. M.

JANI BROEKHUSII,

DEFUNCTI ANNO CIƆ IƆ CCVII.



Sparge sacro lauros myrtumqe hederasque sepulero,

Pieridas quisquis, Pallada quisquis amas.


Callimachum numeris referens BROVKdVSIVS olim

Hic Amstelvenia conditus aede jacet.


Ut, post Gradivi partas in pulvere palmas,

Otia qua coluit docta, quiescat humo,

Laude sua pietas, cineri nunc praestita gratae

Nobile in Exemplum Posteritatis cat;


Quae male neglectis et honore carentibus umbris

Lustra suum reddit post duodena decus:


Sint licet ingenii monumenta perennia tanti,

Busta sed e Pario marmore caesa ruant.

PETRUS BURMANNUS SECUNDUS.

Waarvan de zin hierop uitkomt:



Ter geslachtenisse van

JOHAN BROEKHUIZEN,

overleden in het Jaar 1707.



Gij allen, die de dichtkunst en wapenoefening bemint, strooit lauren, mirthen en veil op dit gewijde graf.
BROEKHUIZEN, wiens gedichten die van Propertius evenaaren, ligt hier in de Amstelveensche kerk begraaven; op dat hij ruste in dien zelfden oord, waarin hij, ontslagen van zijne krijgs ampten, die hij met roem bekleed had, zig in stilte met geleerde oefeningen bezig gehouden heeft. De erkentenis, die men nu, aan zijne asch, waarvoor men zo schandelijk verzuimd hadt, eenig gedenkteken opterechten, na zestig jaaren verloops, de verschuldigde eer bewijst, hebbe haare verdienden lof, en verstrekke ten treffelijken voorbeeldt voor de dankbaare nakomelingschap. Doch schoon dit grafteken, gelijk alle anderen, zelfs zulken, die uit het kostbaarst marmer gehouwen zijn, eindelijk vergaan moet, zullen, nogthans, de werken van zo groot eengeest alleen zijnen naam onstervelijk maaken.

< >