Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

BERN

betekenis & definitie

voortijds een Slot of Ridderhofstede, gelegen op de Rivier de Maas, bijna een halve mijl van Heusden: door anderen ook wel Beern genaamd, zo als men moet afleiden uit het zeggen van BEKA, die den eigenaar, welken dit Slot, bij erffenisse, was te beurt gevallen, noemde FULCOUT of FULCOLDIS VAN BEERN. In ‘s Lands Geschiedenissen staat hij bekend als een der geenen, die zig met Graaf HERMAN VAN KUIK, tegen Graaf FLORIS, bijgenaamd de Zwarte, verbonden hadden, en denzelven in Abstede (even buiten de Tolsteegpoort te Utrecht), in het Jaar 1133, ombragten.

Graaf DIRK DE TWFEDE van Holland, Broeder van FLORIS, vervolgde daarover den Heer VAN BERN, en zou hem zekerlijk gevangen gekreegen hebben, ware hij niet met zijn paard in de Maas gesprongen, en daardoor ‘t gevaar, dat hem dreigde, ontkomen. De verhaalen van dien tijd zeggen, dat hij, tot dankerkentenis daarvoor, zijn Slot of Ridderhofstede in een Monniken-Klooster deed veranderen; boetende dus, naar zijne gedachten, zijnen begaanen manslag. De Monniken, die daarin gesteld werden, hadden alvoorens hun verblijf in de Betuwe, in de Abdij van Marientwaart; welke Abdij, door den Graaf VAN KUIK, bij verdrag, mede tot boete van gemelden doodslag, gesticht was. Het Convent van Fulcoldus kreeg den naam van de Abdij van Bern, zijnde van de Order der Praemonstrensen. De eerste Abt was EVERHARD, die overleed 1168. De Abdij bleef in stand tot in den Spaanschen Oorlog, geduurende welken zij verwoest werd. De Abt en zijne Monniken begaven zig naar ‘s Hertogenbosch.



Zie GOUDHOEVEN, fol. 14. VAN LEEUWEN, fol. 1307. BEKA in Andr. van Kuik.

< >