eene Ambachtsheerlijkheid in Rhijnland, nabij Zegwaart en Zoetermeer. Volgens de Costumen van Rhijnland, (bl. 17), zou dezelve onder de Graaflijkheid behoord hebben; doch ’er zijn andere bewijzen voor handen, die ons doen zien, dat het de bezitting van bijzondere Eigenaars geweest is, en dat dezelve, door derzelve onvermogen, aan de Staaten van Holland vervallen is; die, na de Verpondingen ’er van kwijt gescholden te hebben, haar, met andere Heerlijkheden, in het Jaar 1724, verkochten; wordende toen, voor de somme van agttienhonderd en vijftig guldens, Eigenaar en Ambachtsheer daarvan de Heer ADRIAAN VAN DUIN, Heer van ‘s Graavenaar.
Op drie of vier Akkers na, is alles aldaar weg geveend. BENTHORN heeft zijne bepoldering gemeen met Hazardswoude, Benthuizen en andere bijgelegene Polders; moetende ook nog iets dragen in de Ongelden, waarvan, om de twee of drie Jaaren, door den Schout, die te gelijk Secretaris is, rekening gedaan wordt.
Zie Staat der Nederlanden, VI. Deel, bl. 308.