Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

ABTSTEDE

betekenis & definitie

door Melis Stoke, Abstede genaamd, is eene zeer vermaakelijke buurt, even buiten de Tolsteegpoort der Stad Utrecht, alwaar des zomers eene menigte menschen hun vermaak neemen, in welgeplante hoven, groene weijden en vruchtbaare Koornakkers.

De oudheid deezer plaatze blijkt hier uit, omdat men vind aangetekend, dat Floris de Zwarte, broeder van Graaf Dirk den V, aldaar, in ‘t Jaar 1137, door de Heeren van Kuik en Arentsbergen, werd dood geslagen. Den naam van Abtstede heeft het ontleend van de Abtdij, door Willebrand de XXV, Bisschop van Utrecht, in ‘t Jaar 1230 aldaar gesticht; brengende de gemelde Bisschop de Nonnen, tegen haaren wil, van daar, in ‘t St. Servaas Klooster binnen de stad. Schoon de Abdisse dit Abtstede tot een plaats van haar vermaak behouden heeft, maakt het, met de Tolsteeg en de Gansesteeg, een aangenaame Voorstad.

Even als een Dorp, heeft het zijn eigene gerechtigheid en rechtbank; en hoewel het onder den Schout van de Witte Vrouwen staat, zijn het, twee bijzondere gerechten, doende ieder van die recht over schade en schuld, als andere Dorpen.

Zie MATH. Analecta. BOOTH. Beschryving van Utrecht, enz.

< >